Ontslag wegens een impasse in de arbeidsrelatie. Uitkering. De conclusie is gerechtvaardigd dat ten tijde van de ontslagverlening geen uitzicht meer bestond op een vruchtbare samenwerking tussen appellant en de minister en was daarmee uiteindelijk sprake van een impasse. De minister heeft dan ook op goede grond besloten om appellant op grond van artikel 99 van het ARAR te ontslaan. Voor de vraag of de minister bij het ontslag van appellant een ontslagvergoeding had behoren toe te kennen die uitgaat boven de in artikel 99, tweede lid, van het ARAR voorgeschreven minimumgarantie, is van belang welk aandeel beide partijen hebben gehad in het ontstaan en voortbestaan van de impasse in de arbeidsrelatie. Het aandeel van de minister wordt op 51 tot 65% geschat. Dat heeft tot gevolg dat de minister in aanvulling op de uitkering aan appellant een ontslagvergoeding moet betalen. Die ontslagvergoeding wordt berekend door zeven dienstjaren gedeeld door 2, te vermenigvuldigen met het bruto maandsalaris inclusief eventuele toelagen en inclusief de vakantietoeslag en daarop de factor van 0,5 toe te passen. Aftrek van doorbetaald salaris terwijl appellant niet werkzaam was mag niet plaatsvinden.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ6941
Geef een reactie