X was enig aandeelhouder van O B.V. O B.V. en Q B.V. vormden een fiscale eenheid. A heeft zijn in privé gehouden effectenportefeuilles aan Q B.V. verkocht en overgedragen. In dat jaar waren de aandelenkoersen gedaald. De inspecteur heeft aan X een navorderingsaanslag opgelegd. Hij stelt dat X met de verkoop inkomen uit aanmerkelijk belang heeft genoten.In geschil is of de inspecteur terecht en tot een juist bedrag de navorderingsaanslag heeft opgelegd. Voorts is in geschil of de inspecteur het verdedigingsbeginsel en het fair playbeginsel heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag terecht en tijdig is vastgesteld. X heeft te kwader trouw gehandeld bij het doen van zijn IB aangifte. Q B.V. heeft door bewust een hogere prijs voor de effecten aan X te betalen X bevoordeeld. Hierdoor is het verlies ten laste van Q gekomen. Volgens de rechtbank is er geen sprake van schending van de door X genoemde beginselen van behoorlijk bestuur. De inspecteur verklaart dat er mogelijk nog fouten zitten in zijn eerste waardeberekening. Voorts heeft hij aangeboden om de vastgestelde waarde van de aandelen te verlagen. Gelet hierop vermindert de rechtbank de aanslag. Het beroep is gegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ4212
Geef een reactie