Wie facturen te laat aan de intermediair geeft, kan niet wegduiken achter diens nihilaangiften. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak omdat een essentiële stelling van de inspecteur onbesproken blijft.
De zaak gaat over een fiscale eenheid voor de btw met drie bv’s die chemische grondstoffen en chemicaliën verhandelen. De bestuurder maakt de verkoopfacturen. Een deskundige intermediair stelt de btw‑aangiften op met de stukken die de fiscale eenheid aanlevert. In 2013 draagt de fiscale eenheid meestal per maand btw af. In 2014 dient zij (behalve december) vooral nihilaangiften in en vraagt zij in enkele maanden teruggaaf. Na informatie uit Duitsland over intracommunautaire leveringen start de inspecteur een boekenonderzoek. Daaruit blijkt dat in januari tot en met april 2014 zes facturen zijn uitgereikt met in totaal € 22.498 aan btw, maar dat die btw niet in de aangiften terechtkomt en ook niet via suppletie wordt gemeld. De inspecteur legt voor 2014 een naheffingsaanslag op en een boete van 50% (na vermindering: naheffing € 15.387 en boete € 7.693). In geschil is of die boete wegens (voorwaardelijk) opzet terecht is.
Te laat aanleveren is riskant
Wie een adviseur inschakelt, mag meestal op diens aangifte vertrouwen. Dat geldt alleen als de ondernemer alle informatie waarvan hij redelijkerwijs moet begrijpen dat die nodig is, ook op tijd aanlevert. Wat ‘op tijd’ is, hangt af van omstandigheden zoals kennis en ervaring en de afspraken met de adviseur over aanlevermomenten. Levert de ondernemer informatie te laat aan, dan kan hij niet meer achteraf zeggen dat hij ‘alleen de intermediair volgt’. Hij betracht dan niet de zorg die je in zo’n samenwerking mag verwachten en hij loopt bij een onjuiste aangifte het risico dat grove schuld of (voorwaardelijk) opzet in beeld komt. Wie zich wél op vertrouwen op de adviseur beroept, stelt de feiten en maakt bij betwisting aannemelijk dat hij zorgvuldig handelt.
Essentiële stelling niet behandeld
In deze zaak stelt de inspecteur gemotiveerd dat de bestuurder de kopieën van de zes facturen niet tijdig aan de intermediair verstrekt, zodat die intermediair de nihilaangiften niet goed kan opstellen. Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch reageert niet op die essentiële stelling en motiveert daardoor onvoldoende waarom de fiscale eenheid toch op de aangiften van de intermediair mag vertrouwen en geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden. Dat hof moet eerst vaststellen of de facturen destijds wél tijdig zijn aangeleverd. Als dat niet zo is, moet het opnieuw beoordelen of (voorwaardelijk) opzet voor de boete aanwezig is. In cassatie loopt de redelijke termijn bovendien ongeveer een maand uit; blijft na verwijzing een boete staan, dan moet het verwijzingshof die overschrijding meewegen bij de boetehoogte.
Wet: art. 67f AWR, art. 10a AWR
Bron: Hoge Raad 19 december 2025 (gepubliceerd 19 december 2025), ECLI:NL:HR:2025:1961, 23/04352 | NDFR





Geef een reactie