Voor het vaststellen van de WOZ-waarde van een verhuurde onroerende zaak zijn de kasstromen van de gebruiker in principe niet van belang.
Een bv is eigenaar van een golfcomplex. Zij verhuurt dit aan een vof die het golfcomplex exploiteert. De vennoten van de vof zijn twee dochtermaatschappijen van de bv. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van het golfcomplex vastgesteld op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De bv bepleit een lagere bedrijfswaarde waarbij gebruik is gemaakt van discounted-cashflow-berekeningen (DCF-berekeningen). Deze DCF-berekeningen zijn gebaseerd op de kasstromen van de golfclub. Volgens hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:7510) heeft de bv niet aannemelijk gemaakt dat aanleiding bestaat voor waardering op lagere bedrijfswaarde, aangezien de kasstromen van de gebruiker belanghebbende niet aangaan.
Gebruik van DCF-methode
Wanneer de bv in cassatie gaat, onderschrijft de Hoge Raad het hofoordeel. Als men de bedrijfswaarde bepaalt op basis van de DCF-methode, dienen men slechts de kasstromen van de eigenaar in aanmerking te nemen. Daaraan doet niet af dat de bv een volledig economisch belang heeft bij de resultaten van haar dochtermaatschappijen die het golfcomplex exploiteren. Wat betreft de bewijslastverdeling overweegt de Hoge Raad het volgende. Als een belanghebbende zich beroept op feiten die meebrengen dat de bedrijfswaarde lager is dan de vastgestelde waarde, het aan hem is deze te bewijzen. Dit heeft het hof niet miskend. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de bv ongegrond.
Wet: art. 17, derde lid Wet WOZ
Bron: Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, 22/03770
Geef een reactie