Wie erfgenaam is van een familiestichting wordt fiscaal belast op basis van het fictief toegerekende aandeel, ook als er feitelijk geen uitkering is ontvangen en zonder recht op uitkering.
Een familiestichting keert jaarlijks bedragen uit aan aangewezen familieleden, maar na statutenwijziging in 2018 vervalt de uitkering voor oudere familieleden en wordt het doel van de stichting breder. De inspecteur merkt de stichting aan als afgezonderd particulier vermogen (APV) en rekent, ondanks het ontbreken van feitelijke uitkeringen, een deel van het vermogen toe aan een erfgenaam voor de jaren 2018 en 2019. Het geschil draait om de vraag of de APV-regeling, met heffing op basis van fictieve toerekening, in strijd is met het fair balance-vereiste en het discriminatieverbod in art. 1 Eerste Protocol EVRM en art. 14 EVRM.
Legitiem doel en ruime beoordelingsvrijheid
De Hoge Raad bevestigt de hoofdgedachte achter de APV-regeling: het voorkomen van fiscaal zwevend vermogen is een legitiem doel. Door het fictief toerekenen van het vermogen aan erfgenamen na overlijden van de inbrenger, is het wettelijk systeem robuust en goed afgebakend. De Hoge Raad oordeelt dat de keuze van de wetgever voor deze opzet niet evident van redelijke grond is ontbloot en dat de belastingplicht mede voortvloeit uit het discretionaire karakter van het vermogen binnen een APV. Dit betekent dat een verschil in fiscale behandeling tussen erfgenamen aanvaardbaar is, ook als een erfgenaam feitelijk geen uitkeringen ontvangt.
Geen schending van fair balance en discriminatieverbod
Volgens de Hoge Raad voldoet de APV-regeling op stelselniveau aan het vereiste van een redelijke balans tussen het beoogde doel en de gehanteerde middelen. De ongelijkheid die kan ontstaan doordat sommige erfgenamen zwaarder worden belast ondanks het ontbreken van feitelijke uitkeringen, is gerechtvaardigd en leidt niet tot verboden discriminatie. Alleen in geval van een individuele en buitensporige last kan een uitzondering gelden, maar daarvan is hier geen sprake. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst de zaak voor verdere behandeling naar het Gerechtshof Den Haag.
Wet: art. 2.14a Wet IB 2001, art. 1 Eerste Protocol EVRM, art. 14 EVRM
Bron: Hoge Raad, 26-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1389, 24/02647 | NDFR
Online cursus Familiestichting en family governance
In deze cursus bespreekt ervaren specialist ondernemingsrecht en vermogensbescherming Alycke Kootstra de verschillende mogelijkheden en bijbehorende afwegingen. Aan de hand van praktijkvoorbeelden leer je hoe een familiestichting en family governance kunnen worden ingericht. Daarbij is uiteraard aandacht voor wijzigende wet & regelgeving waaronder het UBO-register en Wetsvoorstel bestuur en toezicht.






Geef een reactie