A-G Wattel concludeert dat de splitsingsvrijstelling van overdrachtsbelasting ook van toepassing is op de verkrijging van aandelen die bij een juridische splitsing worden uitgereikt, ook als daardoor een OZR ontstaat.
Een bv houdt tot 17 november 2020 de helft van de aandelen in een holding met Nederlands en Duits vastgoed. De andere helft is van een andere bv. Bij een juridische splitsing gaat al het vastgoed naar een nieuwe bv waar de eerste bv alle aandelen in krijgt. Daardoor wordt die nieuwe bv direct een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) en groeit het belang van de bv in het vastgoed van 50% naar 100%. De inspecteur past de splitsingsvrijstelling wel toe op de vastgoedverkrijging door de nieuwe bv, maar niet op de aandelenverkrijging door de bv. Hij meent dat overdrachtsbelasting verschuldigd is over de waarde van het toegenomen belang (van 50% naar 100%). Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als Hof Den Haag geven de bv gelijk en passen de splitsingsvrijstelling ook toe op de aandelenverkrijging.
Wettekst sluit aandelenverkrijging niet uit
De staatssecretaris voert vier bezwaren aan. Ten eerste betoogt hij dat de aandelenverkrijging niet onder de splitsingsvrijstelling valt. A-G Wattel verwerpt dit: artikel 15(1)(h) Wet BvR stelt vrij “de verkrijging bij splitsing” zonder te specificeren welk object. Ten tweede wijst de staatssecretaris op claimbehoud in de parlementaire geschiedenis. De A-G stelt vast dat dit alleen gaat over andere belastingen, niet over overdrachtsbelasting. Het gevreesde onbedoelde gebruik lijkt vergezocht en de zakelijkheid van deze splitsing is onbetwist.
Zakelijkheid is doorslaggevend
Ten derde betoogt de staatssecretaris dat normaliter belaste transacties niet onbelast mogen blijven. De A-G merkt op dat de zakelijkheidstoets hiervoor is bedoeld en die toets is hier gehaald. Ten vierde meent de staatssecretaris dat het doorkijkarrest HR BNB 2019/37 niet relevant is. De A-G is het daarmee eens, maar dat tast het juiste oordeel van het hof niet aan. Weliswaar groeit het belang onbelast van 50% naar 100%, maar uit tekst noch wetsgeschiedenis volgt dat dit niet de bedoeling was. De wetgever heeft de regeling per 1 juli 2025 gewijzigd.
De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wet: art. 15(1)(h) Wet BvR en art. 5c UBBvR (tekst tot 1 juli 2025)
Bron: Parket bij de Hoge Raad, 21-11-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1285, 25/02194 | NDFR





Geef een reactie