Belanghebbende meent dat de leden van de belastingkamer – door belanghebbende voorafgaande aan de opening van het onderzoek ter zitting een openbare behandeling te ontzeggen – blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, dan wel bij belanghebbende de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit niet het geval. Mocht de belastingkamer alsnog bepalen dat het onderzoek ter zitting openbaar is, dan heeft belanghebbende, aldus de wrakingskamer, nog de mogelijkheid om op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht te vragen om schorsing van het onderzoek ter zitting, zodat hij in staat is aan de door hem bepleite openbaarheid, direct bij aanvang van het onderzoek ter zitting, daadwerkelijk invulling te geven.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ1203
Geef een reactie