Prejudiciële vragen. Belanghebbende koopt in het buitenland een personenauto die in 2006 in gebruik is genomen en laat deze in 2010 onder een Nederlands kenteken registreren. Voor deze registratie is aangifte BPM gedaan. Belanghebbende komt in bezwaar tegen de voldoening van BPM. Zij stelt dat voor zover in 2010 de BPM afhankelijk is van de CO2-uitstoot strijd ontstaat met art. 110 VWEU, omdat op de markt vergelijkbare auto’s beschikbaar zijn, die niet onderworpen zijn geweest aan een heffing afhankelijk van de CO2-uitstoot (zie arrest HvJ EU 7 april 2011, C-402/09, Tatu). Voorts stelt zij dat voor de vraag of de in 2010 geheven BPM al dan niet hoger is dan het restbedrag aan BPM dat begrepen is in de waarde van op de markt voor tweedehands auto’s beschikbare vergelijkbare auto’s ook gekeken moet worden naar vergelijkbare auto’s die als gebruikte auto’s zijn ingevoerd in 2007, 2008 en 2009 en niet alleen naar een vergelijkbare auto die als nieuwe auto in 2006 is geregistreerd. Het Hof verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BX9463





Geef een reactie