
Richard Beune reageert in zijn blog op een opmerking van A-G Koopman over de kwestie over prejudiciële vragen van de Hoge Raad aan het Europees Hof van Justitie EG over de meldingsregeling van artikel 36 Invorderingswet 1990.
In NTFR 2024/2003 had ik geschreven:
“Alle omstandigheden mogen worden aangevoerd. Dus ook dat in dit geval het effect van toepassing van de meldingsregeling is dat de Staat wordt bevoordeeld. Als tijdig was gemeld, kon aansprakelijkheid niet worden vastgesteld. Er is namelijk geen sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ik kan dan een redenering opzetten dat gelet op het gedrag van belanghebbende er geen kwade opzet in het spel is en dat belanghebbende vergeten is om te melden. Dat kan een relevante omstandigheid zijn om aan te nemen dat belanghebbende geen verwijt gemaakt kan worden.”.
Koopman vindt dat mijn visie op de uitspraak van het Europees Hof wel erg ver gaat. Ik begrijp de kritiek die Koopman heeft op mijn visie en tegelijk vraag ik mij af of ik mijn punt wel duidelijk heb kunnen maken.
Als we aannemen dat het Europees Hof heeft bedoeld dat alle omstandigheden mogen worden aangevoerd waarom aan de bestuurder geen verwijt voor het niet melden kan worden gemaakt dan is toch een relevant gegeven dat voor nadien opgekomen periode is komen vast te staan dat er geen kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. Als dezelfde feiten en omstandigheden voor het bestuur kunnen worden aangenomen in twee verschillende periode lijkt mij dat voor de verwijtbaarheid van het niet melden relevant dat er geen kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. Dat betekent dan ook dat als wel tijdig was gemeld, de ontvanger aansprakelijkheid niet bewezen had gekregen. Het niet melden levert dan een formeel verwijt op terwijl iedereen weet dat de bestuurder inhoudelijk niets te verwijten is.
Richard Beune is advocaat/belastingkundige bij BeuneFaber
Geef een reactie