De Hoge Raad oordeelt dat 64,5% van de resterende rente niet aftrekbaar is wegens fraus legis, maar 35,5% blijft aftrekbaar.
Een bv maakte deel uit van een fiscale eenheid die was opgezet voor de overname van de A-groep door private-equityfondsen. De overname werd gefinancierd via een aandeelhouderslening van circa € 635 miljoen met een rente van 15,216%. Na correctie (‘verzakelijking’) bleef een rentepercentage van 2,5% over. In geschil was of deze gecorrigeerde renteaftrek moest worden geweigerd wegens strijd met doel en strekking van de Wet Vpb. Het hof weigerde aftrek voor 64,5% van de rente, maar stond aftrek toe voor 35,5% die was gebruikt voor herfinanciering van bestaande schulden. Zowel de bv als de staatssecretaris gingen in cassatie.
Fraus legis bij private-equitystructuur
De Hoge Raad bevestigt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat voor 64,5% van de resterende rente sprake is van fraus legis. Het samenstel van rechtshandelingen was fiscaal gedreven en leidde tot winstdrainage: het kunstmatig creëren van rentelasten om Nederlandse winsten te verlagen. Dat de aftrekbaarheid niet wordt uitgesloten door art. 10a Wet Vpb, staat niet in de weg aan toepassing van fraus legis. Het zogenoemde spilfunctiearrest biedt hier geen bescherming, omdat de moedervennootschap geen financiële spilfunctie vervulde.
Aftrek toegestaan bij herfinanciering
Voor het deel van 35,5% van de resterende rente dat betrekking heeft op het aflossen van bestaande schulden, blijft aftrek mogelijk. Het hof heeft terecht geoordeeld dat deze situatie wezenlijk verschilt van winstdrainage. Het weigeren van aftrek zou leiden tot een hogere belastingdruk dan zonder de transacties. De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk en verwerpt het cassatiemiddel van de staatssecretaris.
Wet: art. 8, art. 8b en art. 10a Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 19 december 2025 (gepubliceerd 19 december 2025), ECLI:NL:HR:2025:1960, nr. 23/03961 | NDFR





Geef een reactie