[D] BV heeft aan haar dga pensioenrechten toegekend en daartoe in eigen beheer een pensioenvoorziening gevormd. Belanghebbende, een 100%-dochtervennootschap van [D] BV heeft de pensioenverplichting overgenomen. In geschil is of de inspecteur bij de aanslagregeling terecht het standpunt heeft ingenomen dat de pensioenverplichting moet worden gewaardeerd met toepassing van een rekenrente van ten minste 4% en zonder leeftijdsterugstellingen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat gelet op het bepaalde in artikel 3.29 Wet IB 2001 de inspecteur bij het bepalen van de balanswaarde van de pensioenverplichting per ultimo 2005 in beginsel terecht rekening heeft gehouden met een rekenrente van 4%. Belanghebbende heeft aan het besluit van de staatssecretaris van 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M, Stcrt. 2008, 188 niet het vertrouwen mogen ontlenen dat zij een rekenrente van minder dan 4% mag hanteren. Met betrekking tot de leeftijdsterugstellingen oordeelt de rechtbank dat belanghebbende een lichaam is als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet LB 1964. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 8, zesde lid, Wet Vpb 1969, mag belanghebbende bij de waardering van de pensioenverplichting geen rekening houden met leeftijdsterugstellingen.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW1014



Geef een reactie