De Raad acht een onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant niet beschikte over harde bewijzen voor de betrokkenheid van D en G, maar slechts over aanwijzingen in de zin van opmerkelijke toevalligheden en over reeds bekende vermoedens van algemene aard. Hoezeer van appellant als brandweerman had mogen worden verwacht dat hij iets met die aanwijzingen zou hebben gedaan, het nalaten daarvan is wel een ernstige en strafwaardige inschattingsfout maar niet een plichtsverzuim dat definitieve verwijdering uit het korps rechtvaardigt. Beroep gegrond. Vernietiging besluit. Nieuw besluit op bezwaar.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BX7842




Geef een reactie