A BV koopt landbouwgronden aan en ontwikkelt een deel daarvan tot bos (groencomponenten). Een van de groencomponenten betreft project B groot 48.48.95 ha. Project B wordt in 2005 verkocht aan belanghebbende X BV, een zustervennootschap van A BV. Op dezelfde dag verkoop belanghebbende 33.73.73 ha van project B door aan E NV. In de beide verkoopovereenkomsten zijn kwalitatieve verplichtingen met kettingbeding opgenomen betreffende de instandhouding van het bos (in verband met aan A BV verleende subsidies) en het toestaan dat D Fonds gedurende ten minste 50 jaar de CO2-emissienormen van het bos (in verband met de door A BV ontvangen eenmalige huurtermijn voor de duur van 50 jaar). Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting ter zake van de verkoop aan E NV een winst opgenomen van € 346.556. Hierin is tevens begrepen een aan A BV verleende provinciale subsidie van € 160.000 en de door A BV van D Fonds ontvangen huurtermijn van € 188.880. Belanghebbende verzoekt voor het bedrag van € 346.556 toepassing van de bosbouwvrijstelling. Het Hof oordeelt dat de bosbouwvrijstelling niet van toepassing is. Belanghebbende houdt zich bezig met niet onder de vrijstelling vallende handel in bossen (HR 17 november 1982, nr. 21 262, BNB 1983/7). Voorts oordeelt het Hof dat belanghebbende de provinciale subsidie en de eenmalige huurtermijn terecht tot haar resultaat heeft gerekend.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BX8782




Geef een reactie