Afwijzing aanvraag om een WWIK-uitkering. Bij toepassing van de WWIK dienen de positieve bestanddelen van het vermogen slechts gesaldeerd te worden met die schulden waarvan aannemelijk is gemaakt dat zij bestaan en dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden. Terecht is een bedrag van € 11.300,– niet als schuld aan de moeder in aanmerking genomen bij de vermogensvaststelling, nu een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting ontbreekt. Appellante heeft omtrent de omvang van de op de datum van de aanvraag reeds verrichte en nog te verrichten aanwendingen van het stipendium ten behoeve van beroepskosten niets gesteld. Anderzijds heeft appellante wel aangevoerd dat zij het stipendium heeft moeten gebruiken om in haar eenmanszaak te investeren. Aldus is onaannemelijk dat appellante ten tijde van de aanvraag van de WWIK-uitkering nog in het geheel geen beroepskosten had betaald die zij ten genoege van het fonds zou kunnen verantwoorden. Bij die stand van zaken heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag van een WWIK-uitkering over niet meer vermogen beschikte dan een bedrag van € 5.455,–.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ7455
Geef een reactie