Art. 24, vierde en zesde lid, en art. 28 Wet WOZ. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar en de proceskostenvergoeding. Echtgenoot van eiseres dient te laat bezwaar in tegen op de zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Eiseres vraagt op haar naam een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking aan. Verweerder heeft die beschikking genomen, maar het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om een extra mogelijkheid te creëren om tegen de WOZ-waarde in bezwaar te komen. Onder verwijzing naar hetgeen hierover in de MvT is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat aan eiseres niet de mogelijkheid onthouden kan worden om op grond van artikel 28 Wet WOZ een op haar eigen naam gestelde voor bezwaar vatbare beschikking te vragen. Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Wegingsfactor van 0,5 in de beroepsfase is redelijk.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ9307
Geef een reactie