Het kabinet streeft met de Wet werkelijk rendement box 3 naar een robuust belastingsysteem dat het werkelijke rendement uit sparen en beleggen rechtvaardig belast. In dit Kamerstuk beantwoordt de minister uitgebreid vragen van de Kamerfracties over achtergrond, uitvoering, gevolgen en uitgangspunten van het wetsvoorstel.
Het voorgestelde wetsvoorstel introduceert het belasten van het werkelijke rendement uit bezittingen en schulden in box 3. Het kabinet kiest voor een hybride stelsel: als hoofdregel geldt een vermogensaanwasbelasting, met uitzondering van onroerende zaken en aandelen in startende ondernemingen, waarvoor een vermogenswinstbelasting gaat gelden. Hierdoor wordt langdurig uitstel van belastingheffing voorkomen en sluit de belastingheffing beter aan bij het draagkrachtbeginsel; “door ongerealiseerde waardestijgingen van vermogensbestanddelen neemt de economische beschikkingsmacht van belastingplichtigen toe”.
De overgang heeft grote gevolgen voor belastingplichtigen en de Belastingdienst. In 2028 zal circa 3,9 miljoen mensen box 3-inkomen opgeven, waarvan naar verwachting 2,5 miljoen belastingplichtigen alleen bank- en spaartegoeden en beleggingsrekeningen bij binnenlandse instellingen hebben die vooraf ingevuld kunnen worden. In het voorstel geldt een heffingsvrij resultaat van € 1.800, een tarief van 36% en een verliesverrekeningsdrempel van € 500; deze parameters zijn gekozen voor budgettaire neutraliteit.
Impact op uitvoering, doenvermogen en vrijstellingen
De Belastingdienst staat voor een forse wervingsopgave: structureel 877 extra fte zijn nodig voor taken als voorlichting, waarderingsvraagstukken, bezwaarafhandeling en toezicht. Voor een deel van de belastingplichtigen (1,4 miljoen) geldt een administratieplicht, afhankelijk van het type vermogen en de beschikbaarheid van gegevens bij de Belastingdienst. Het kabinet onderstreept dat de regels rondom de administratieplicht “evenwichtig en doenlijk” zijn.
Er blijft aandacht voor monitoring en evaluatie; het kabinetsvoorstel borgt dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd op budgettaire opbrengst, uitvoering en doenvermogen. Ook komen de vrijstellingen en de belastingheffing op bijvoorbeeld buitenlandse vermogens, schulden en verzekeringsproducten uitvoerig aan bod. Hiermee wordt continu gestreefd naar transparantie, rechtvaardigheid en uitvoerbaarheid.





Geef een reactie