
De Hoge Raad oordeelt dat een rechter het grootschalige karakter van fraude door een belastingadviseur moet motiveren bij straftoemeting, ook als niet alle feiten ten laste zijn gelegd.
Een belastingadviseur is veroordeeld voor het opmaken van valse aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013. In totaal gaat het om zestien aangiften namens zes belastingplichtigen, waarin aftrekposten zijn opgevoerd die niet zijn gemaakt. Het gerechtshof Amsterdam legt de man negen maanden gevangenisstraf op, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarbij houdt het hof rekening met een veel grotere fraudeomvang dan in de tenlastelegging is opgenomen. Volgens het hof blijkt uit cijfers van de Belastingdienst dat ruim 300 aangiften van de man opnieuw zijn beoordeeld en dat in bijna 80% daarvan zorgkosten zijn geclaimd.
Grootschaligheid onvoldoende onderbouwd
De Hoge Raad vindt dat het hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom het mocht uitgaan van een grootschalig patroon van fraude. De verdachte is tijdens de zitting niet bevraagd over de andere aangiften en zijn raadsvrouw heeft expliciet betwist dat ook die onjuist waren. Bovendien heeft het hof niet duidelijk gemaakt of en in welke mate bij die andere aangiften sprake was van opzettelijk onjuiste opgaven. De enkele vermelding dat veel aangiften opnieuw zijn beoordeeld en dat er navorderingen zijn opgelegd, is daarvoor onvoldoende. De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het hof, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe beoordeling van de straf.
Wet: art. 225 lid 1 Sr
Bron: Hoge Raad, 20-05-2025, ECLI:NL:HR:2025:779, 22/04408 | NDFR
Geef een reactie