
De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag IB 2020, omdat de inspecteur geen nieuw feit had en een verwijtbare beoordelingsfout maakte.
Een werknemer woont in 2020 in Nederland en werkt sinds 2018 bij een Luxemburgse werkgever. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 geeft hij een belastbaar inkomen van € 68.422 op. De inspecteur accepteert deze aangifte zonder nader onderzoek en legt de aanslag conform de aangifte op. In 2019 is echter al vastgesteld dat de werknemer zijn salaris niet naar Nederlandse maatstaven had aangegeven; hierover is in 2021 een correctie doorgevoerd. In mei 2022 ontvangt de inspecteur informatie van de Luxemburgse fiscus over het juiste inkomen in 2020. Op basis hiervan legt de inspecteur een navorderingsaanslag op naar een inkomen van € 87.293. De werknemer maakt bezwaar en gaat in beroep tegen de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking.
Geen nieuw feit voor navordering
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB 2020 het dossier van de werknemer had moeten raadplegen, waarin de correctie over 2019 al zichtbaar was. Omdat de inspecteur wist dat in 2019 het inkomen onjuist was aangegeven en in 2020 dezelfde situatie speelde, had hij nader onderzoek moeten doen. De afwezigheid van renseignementen over 2020 was geen reden om de aangifte zonder meer te accepteren. Hierdoor ontbreekt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Beoordelingsfout inspecteur sluit navordering uit
De inspecteur stelt subsidiair dat sprake is van een kenbare fout door geautomatiseerde aanslagregeling. De rechtbank volgt dit niet. De inspecteur had, gezien het onderzoek naar 2019 en de gelijkenis met 2020, niet mogen volstaan met automatische afdoening. Het niet blokkeren van de automatische aanslagregeling is een verwijtbare beoordelingsfout en geen kenbare fout die navordering mogelijk maakt. De navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking worden daarom vernietigd.
Wet: art. 16 AWR
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-06-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3526, BRE 24/5976 | NDFR
Geef een reactie