
Rechtbank Amsterdam kwalificeert de WOZ-zaak als bijzonder in de zin van artikel 30a Wet WOZ en past geen correctiefactor toe op de proceskostenvergoeding.
Een man maakt bezwaar tegen de WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2023, die de heffingsambtenaar initieel vaststelt op € 1.055.000 (waardepeildatum 1 januari 2022). In de uitspraak op bezwaar verlaagt de ambtenaar de waarde naar € 981.000, maar in het beroepsschrift richt de man zich vooral op de proceskostenvergoeding. Hij stelt dat zijn zaak kwalificeert als ‘bijzonder geval’ onder het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025, zodat artikel 30a Wet WOZ geen correctiefactor mag opleggen. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de forfaitaire vergoeding juist met factor 0,25 moet worden vermenigvuldigd op grond van artikel 30a lid 2. De rechtbank behandelt beide punten tijdens de zitting van 20 januari 2025.
Beoordeling correctiefactor
De rechtbank gaat uit van de kenmerken uit het arrest van 17 januari 2025: de gemachtigde van de man voert geen standaardtekstblokken aan, maar stelt specifiek op de zaak toegespitste gronden op, legt een eigen verklaring van de man over de woonsituatie over en bereikt in samenspraak met partijen een schikking op de zitting. Hiermee ontbreekt de aanwijzing dat de toegekende proceskosten de werkelijk gemaakte kosten ‘ver overtreffen’. Er is daardoor geen reden om de forfaitaire vergoeding met factor 0,25 te vermenigvuldigen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt de WOZ-waarde van de woning definitief vast op € 603.000 en vermindert de aanslag onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig. De ambtenaar vergoedt het betaalde griffierecht van € 51 aan de man. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kent de rechtbank een proceskostenvergoeding toe van € 1.814 (2 punten à € 907).
Wet: art. 30a Wet WOZ
Bron: Rechtbank Amsterdam 4 februari 2025 (gepubliceerd 13 mei 2025), ECLI:NL:RBAMS:2025:771, AMS 24/2003
Geef een reactie