Een werknemer procedeert tegen beter weten in door herhaaldelijk eenzelfde stelling aan te voeren over het belastingverdrag met Zwitserland na meerdere afwijzende rechterlijke uitspraken.
Een man woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking bij een Zwitserse vennootschap. Hij verricht zijn werkzaamheden op schepen van een gelieerde vennootschap die diensten levert aan de olie- en gasindustrie, waaronder het leggen van pijpleidingen en verwijderen van platforms. De inspecteur heeft aan hem voor de jaren 2015 tot en met 2021 aanslagen inkomstenbelasting opgelegd. De man vraagt aftrek elders belast voor zijn loon van de Zwitserse werkgever, omdat hij meent dat op grond van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag met Zwitserland dit loon ter heffing aan Zwitserland is toegewezen. Het geschil draait om de vraag of de man recht heeft op voorkoming van dubbele belasting.
Geen recht op voorkoming dubbele belasting
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de man geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting. Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank al uitspraak gedaan in de zaak van de man over 2014, waarin is geoordeeld dat de schepen niet worden geëxploiteerd in internationaal verkeer. Dit betekent dat artikel 15, derde lid, van het verdrag niet van toepassing is. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft die uitspraak bevestigd. Omdat de man inwoner van Nederland is en hij niet in Zwitserland heeft gewerkt, heeft Nederland op grond van artikel 15, eerste lid, van het verdrag het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten die hij van zijn Zwitserse werkgever heeft ontvangen.
Misbruik van procesrecht
De rechtbank oordeelt dat sprake is van misbruik van procesrecht. De man heeft, vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde, al een gerechtelijke procedure gevoerd over 2014 waarin het hof een oordeel heeft gegeven over de toepassing van artikel 15, derde lid, van het verdrag. Voorafgaand aan het instellen van de beroepen heeft de Hoge Raad vier arresten gewezen waarin andere werknemers van dezelfde werkgever dezelfde rechtsvraag aan de orde stelden. In de onderhavige procedure heeft de man geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Hij moest beseffen dat het bij herhaling aanvoeren van dezelfde stelling niet zou kunnen leiden tot een andere uitkomst. Het onder die omstandigheden blijven doorprocederen dient geen enkel redelijk doel. De rechtbank veroordeelt de man daarom tot betaling van de reiskosten van de inspecteur van € 26,60.
Wet: art. 8:75 Awb en art. 15 belastingverdrag Nederland-Zwitserland






Geef een reactie