De onroerende zaak was ten tijde van de verkrijging niet aan te merken als een woning, omdat de onroerende zaak de oorspronkelijke aard van onderwijsgebouw niet had verloren. De ‘verbouwing’ en de feitelijke (tijdelijke) bewoning hebben niet tot gevolg gehad dat de onroerende zaak naar zijn aard tot bewoning bestemd was. Voorts was geen sprake van een hybride onroerende zaak. Het verlaagde tari…
Meer informatie: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2017:2734
Geef een reactie