Kindgebonden budget. Artikelen 8 en 14 EVRM. Het koppelingsbeginsel vormt op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid tussen aanvragers om een kindgebonden budget die wel een verblijfsvergunning hebben en aanvragers die geen verblijfsvergunning hebben. Op grond van de jurisprudentie kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval de weigering om een kindgebonden budget te verstrekken in strijd zijn met het verbod op het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan sprake zijn van een schending van de door eiseres genoemde verdragen. De door eiseres genoemde omstandigheden vormen geen grond voor het oordeel dat sprake is van een schending van het ERVM, het IVRK, het Europees Sociaal Handvest of het IVESC. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de uit het IVRK voortvloeiende verplichtingen niet zo ver gaan dat in Nederland verblijvende kinderen zonder rechtmatig verblijf in staat moeten worden gesteld om op te groeien op materieel de hier te lande voor kinderen met rechtmatig verblijf minimaal aanvaardbaar geachte standaard. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012, LJN BW5328. Gesteld noch aannemelijk is dat het niet toekennen van een kindgebonden budget in het onderhavige geval leidt tot een humanitaire noodsituatie.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BZ5949
Geef een reactie