A-G Van Kempen concludeert dat een ondernemer die zelf bewust deelneemt aan een btw-carrousel en daarbij valse documenten verstrekt, zich niet kan beroepen op een pleitbaar standpunt
Een dga heeft als feitelijk leidinggever van zijn bv tussen mei en december 2014 opzettelijk onjuiste omzetbelastingaangiften laten doen binnen een btw-carrousel en valse bescheiden, waaronder een vals KvK-uittreksel en een valse referentiebrief, aan de inspecteur verstrekt. De dga exploiteerde een groothandel in computers en software. Na een waarschuwingsbrief van de inspecteur in 2011 deed hij zaken met leveranciers die volgens de inspecteur onderdeel uitmaakten van een btw-carrousel. De inspecteur waarschuwde hem in mei 2014 dat het bedrijfsadres van één leverancier executoriaal was verkocht. Desondanks bleef de man zaken doen met dezelfde persoon via andere ondernemingen. Hij haalde goederen op via een open raam bij een woonadres, zonder bedrijfsnaambord. Bij controle door de inspecteur bleek dat facturen vals waren en dat de echte eigenaren van de genoemde leveranciers ontkenden zaken met hem te hebben gedaan. Rechtbank Den Haag en hof Den Haag hebben hem veroordeeld tot 240 uren taakstraf. In cassatie voert de man aan dat sprake was van een pleitbaar standpunt.
Geen pleitbaar standpunt bij fraude
De raadsvrouw beriep zich op het pleitbare standpunt uit het Italmoda-arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2014. Volgens haar kon de man tot die datum niet weten dat hem het aftrekrecht zou worden geweigerd. A-G Van Kempen wijst dit verweer af. Het hof heeft vastgesteld dat de man zelf btw-fraude pleegde door opzettelijk deel uit te maken van de btw-carrousel. Het Italmoda-arrest zag op situaties waarin een belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij deelnam aan andermans fraude, niet op gevallen waarin de belastingplichtige zelf fraude pleegde. Over fraude bestond in 2014 geen twijfel: het HvJ EU oordeelde al in 2006 dat fraudeurs geen beroep kunnen doen op gemeenschapsrecht.
Het hof kon uit de bewijsmiddelen afleiden dat de man opzettelijk onjuiste aangiften deed. Hij negeerde waarschuwingen van de inspecteur, accepteerde branchevreemde leveranciers, controleerde gegevens niet, haalde goederen op onder verdachte omstandigheden en verstrekte bewust valse documenten aan de inspecteur. De valse referentiebrief vermeldde een ontmoeting op de CeBIT-beurs die nooit had plaatsgevonden. Het hof mocht hieruit concluderen dat de man schijntransacties wilde verhullen.
A-G Van Kempen adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen.
Wet: art. 69 AWR
Bron: Parket bij de Hoge Raad, 02-12-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1313, 24/01809 | NDFR





Geef een reactie