Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een gemachtigde bevoegd was om deelname aan de kleineondernemersregeling aan te vragen. De naheffingsaanslag is terecht, ondanks dat de aanvraag abusievelijk was gedaan.
Een ondernemer wordt in november 2019 door haar gemachtigde aangemeld voor de kleineondernemersregeling (KOR). De inspecteur bevestigt de deelname bij brieven van december 2019. In maart 2021 verzoekt de gemachtigde om beëindiging van de KOR, omdat deze abusievelijk was aangevraagd. De inspecteur wijst dit af, omdat de regeling minimaal drie jaar geldt. Ondertussen heeft de ondernemer over 2020 aangifte omzetbelasting gedaan met € 785 verschuldigde omzetbelasting en € 3.131 voorbelasting. De inspecteur verleent een teruggaaf van € 2.346. In juni 2023 legt de inspecteur een naheffingsaanslag op van € 3.131. De ondernemer stelt dat zij de deelname aan de KOR niet heeft aangevraagd en niemand daartoe heeft gemachtigd. Ook beroept zij zich op het vertrouwensbeginsel, omdat de inspecteur haar voor 2022 heeft uitgenodigd voor het doen van aangifte.
Machtiging toereikend voor aanvraag KOR
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de toepassing van de KOR zodanig samenhangt met het doen van aangiften omzetbelasting dat de machtiging moet worden geïnterpreteerd als mede betrekking hebbend op de aanvraag van deelname aan de KOR. De gemachtigde heeft zelf niet aangegeven dat hij niet bevoegd was, maar enkel dat hij abusievelijk de KOR heeft aangevraagd. De ondernemer kan zich niet herinneren dat zij de bevestigingsbrieven heeft gezien, maar heeft daar geen actie op ondernomen. Nu de machtiging toereikend was, de deelname door de inspecteur is verleend en de ondernemer gedurende 2020 aan de voorwaarden voldeed, is de KOR van toepassing in 2020.
Geen beroep op vertrouwensbeginsel
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor 2020 is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Wel is zij voor 2022 uitgenodigd, maar kort daarna ontving zij een brief dat deze uitnodiging abusievelijk was verzonden omdat zij in 2022 nog deelnam aan de KOR. Hieraan kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de KOR met terugwerkende kracht was beëindigd. Bovendien had de inspecteur voorafgaand aan de teruggaafbeschikking tweemaal nadrukkelijk geweigerd de deelname te beëindigen. De naheffingsaanslag omvat naast het eerder ten onrechte teruggegeven bedrag van € 2.346 ook de door de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting van € 785, die zij op grond van artikel 37 Wet OB 1968 verschuldigd is. De verzuimboete wordt hangende het beroep verminderd tot nihil. Het beroep is daarom gegrond.
Wet: art. 25; art. 25a en art. 37 Wet OB 1968
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:8458, BRE 24/7083 | NDFR





Geef een reactie