
De heropening van de vereffening van een bv heeft geen terugwerkende kracht en verandert niets aan de belastingheffing in het jaar van ontbinding.
Een man houdt alle aandelen in een bv die op 24 september 2014 wordt ontbonden. De bv heeft op dat moment nog een vordering op een werkmaatschappij. Deze vordering komt bij de ontbinding direct bij de man terecht. Omdat hij voor 2014 geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) indient, legt de inspecteur op 7 september 2016 ambtshalve aanslagen op. In 2018 volgt een boekenonderzoek waaruit blijkt dat de man in 2014 niet in België woonde, zoals hij eerder stelde. Naar aanleiding van dit nieuwe feit legt de inspecteur op 26 oktober 2019 een navorderingsaanslag op van ruim € 1,3 miljoen aan IB/PVV en € 45.000 aan Zvw. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de man in hoger beroep gaat.
Navordering gerechtvaardigd door nieuwe woonplaatsinformatie
Volgens Hof ’s-Hertogenbosch vormt de mededeling van de man in 2018 dat hij in Oostenrijk verbleef, een nieuw feit. De inspecteur mocht er eerder van uitgaan dat de man in België woonde, waardoor Nederland geen heffingsrecht had. Omdat pas na het boekenonderzoek duidelijkheid komt over de werkelijke woonplaats, is navordering mogelijk (art. 16 lid 1 AWR). Daarnaast toetst het hof zelfstandig of Oostenrijk heffingsrecht heeft, maar de man maakt niet aannemelijk dat hij daar als inwoner belastingplichtig is. Het belastingverdrag voorkomt zodoende niet dat de Nederland mag heffen over het ab-inkomen en het resultaat uit overige werkzaamheden.
Fictieve vervreemding en resultaat uit overige werkzaamheden belast
Het hof oordeelt dat op het moment van ontbinding van de bv op 24 september 2014 sprake is van een fictieve vervreemding van de vordering van € 1.340.352 (art. 4.16 Wet IB 2001). Dat de vordering is achtergesteld en verpand, maakt dit niet anders; deze blijkt volledig inbaar. Verder ontvangt de man in november 2014 betalingen van € 40.000 en € 5.000. Daarnaast ontvangt de man in november 2014 betalingen van € 40.000 en € 5.000. Gezien de omschrijving ‘advies’ bij deze transacties oordeelt het hof dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Wel vernietigt het hof de vergrijpboete, omdat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat sprake is van grove schuld aan het niet aangeven van het ab-inkomen.
Wet: art. 4.16 Wet IB 2001 en art. 4; 16 AWR
Geef een reactie