Hof Amsterdam bevestigt dat waardeontwikkelingen van een overlijdensschade-uitkering en een tweede woning, ook als ze niet zijn gerealiseerd of verhuurd, behoren tot het werkelijke rendement in box 3.
De zaak draait om een man die in de genoemde jaren vermogen in box 3 heeft, met banktegoeden, beleggingen, een overlijdensschade-uitkering en een tweede woning die niet wordt verhuurd. De inspecteur heeft hiervoor aanslagen opgelegd, en heeft na eerder rechtsherstel (op basis van het kerstarrest van de Hoge Raad) het belastbaar inkomen uit box 3 verlaagd. In geschil is of deze verminderingen ver genoeg gaan en of de overlijdensschade-uitkering buiten de heffing zou moeten blijven.
Werkelijk rendement en waardemutaties bepalen box 3-heffing
Het hof volgt het recente arrest van de Hoge Raad en oordeelt dat het werkelijk rendement in box 3 verder reikt dan rente, dividend of huur: ook positieve en negatieve waardemutaties van vermogensbestanddelen moeten worden meegenomen, zelfs als die nog niet zijn gerealiseerd. Daarmee tellen bijvoorbeeld waardestijgingen van de tweede woning en het restant van de overlijdensschade-uitkering gewoon mee voor het belastbare inkomen. Het hof neemt de waardebepaling op basis van de Wet WOZ als uitgangspunt voor het bepalen van de mutaties van de tweede woning.
Geen uitzondering voor overlijdensschade-uitkering
De man brengt naar voren dat de uitkering wegens overlijdensschade niet onder de heffing mag vallen, omdat de wetgever daarmee geen rekening houdt met specifieke bescherming uit jurisprudentie rond personenschade. Het hof en de Hoge Raad gaan echter niet mee in dit standpunt: alle vermogensbestanddelen, ongeacht herkomst, tellen mee in box 3. Ook wordt voldaan aan de eisen van het eigendomsrecht uit het EVRM. Uiteindelijk vindt het hof het werkelijke rendement van de man niet zo laag dat verdere vermindering van het belastbare inkomen in box 3 gerechtvaardigd is.
Wet: art. 5.1, art. 5.2 en art. 5.3 Wet IB 2001
Bron: Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1956, 25/260, 25/261 en 25/262 | NDFR
Masterclass Box 3 – Forfaitair stelsel met een Tegenbewijsregeling en de toekomst na 2028
Box 3 blijft in beweging en daarmee ontstaan veel onzekerheden, en onduidelijkheden.
Voor belastingplichtigen ontstaat een gunstige keuze; toepassing herstelkader / overbruggingswet in jaren met een hoog rendement en toepassing werkelijk rendement in jaren met een laag rendement.
Hoe gaan we hier in de praktijk mee om? Complicaties bij het invullen van het Formulier OWR. Wat te doen met kostenaftrek? Trucs om werkelijk rendement te drukken met obligaties? Wat moet je doen als adviseur voor je klanten? Wanneer is bezwaar zinvol? Hoe werkelijk rendement te berekenen?
Voorkom dat je iets over het hoofd ziet, signaleer de pijnpunten. Volg nu de cursus box 3 met de nadruk op de tegenbewijsregeling met een doorkijk naar 2028.





Geef een reactie