
De Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek heeft een standpunt ingenomen over de vraag in hoeverre het betalen van een voorlopige aanslag de creditering van materieel verschuldigde belasting bij geruisloze omzetting beïnvloedt.
Aan de Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek is de vraag voorgelegd of en op welke wijze het betalen van een voorlopige aanslag vóór het overgangstijdstip de creditering voor belastingschulden als bedoeld in de vierde standaardvoorwaarde bij het Besluit van 30 juni 2010, DGB 2010/3599M beïnvloedt.
X wil een onderneming omzetten in een besloten vennootschap en doet daarbij een beroep op artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met als overgangstijdstip 1 januari 2024. Er is op het overgangstijdstip geen belastingschuld anders dan de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2023. De over het inkomen uit 2023 materieel verschuldigde belasting bedraagt € 42.000. In 2023, dus vóór het overgangstijdstip, is reeds op de voorlopige aanslag een bedrag van € 20.000 voldaan. De inspecteur stelt de definitieve aanslag over 2023 na de geruisloze omzetting vast. Op de definitieve aanslag is een bedrag van € 22.000 aan belasting verschuldigd.
Vraag
Moet bij het bepalen van de maximale creditering voor belastingschulden op grond van svw 4 in dit geval rekening worden gehouden met de reeds betaalde voorlopige aanslag?
Antwoord
Ja. Het bedrag van de creditering bedraagt maximaal het belastingbedrag dat op het overgangstijdstip nog niet is voldaan.
Geef een reactie