
Volgens de Hoge Raad is er sprake van schending van het verdedigingsbeginsel omdat niet expliciet de gelegenheid is gegeven om gehoord te worden.
Een bv verricht reclamediensten voor Zwitserse AG’s. Bij de facturering is geen omzetbelasting in rekening gebracht. In 2005 is een boekenonderzoek ingesteld. Op 17 januari 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden over het voornemen van de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen. Op 31 januari 2006 heeft de Belastingdienst een groot aantal vragen gesteld. Bij brieven van 9 en 16 februari 2006 heeft belanghebbende informatie verstrekt. Bij brief van 22 februari 2006 heeft de inspecteur medegedeeld dat de door de bv verrichte reclamediensten in Nederland plaatsvinden en heeft hij dit standpunt toegelicht. De bijlage bij deze brief bevat een cijfermatig overzicht van de alsnog verschuldigde omzetbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/1783) heeft geoordeeld dat geen sprake is van een beperking van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.
Tijdig en expliciet
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het verdedigingsbeginsel houdt in dat de inspecteur degene tot wie dat besluit is gericht de gelegenheid moet bieden zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken voordat dat besluit wordt genomen. Dit brengt mee dat de inspecteur die het voornemen heeft opgevat een bepaalde naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen, de bv tijdig en expliciet, dat wil zeggen in niet mis te verstane bewoordingen, van de voorgenomen naheffingsaanslag op de hoogte moet stellen, onder voldoende nauwkeurige vermelding van de elementen die hij aan die naheffingsaanslag ten grondslag wil leggen. In het onderhavige geval is dat niet geschied. De inspecteur heeft dus het verdedigingsbeginsel geschonden. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het besluitvormingsproces van de inspecteur een andere afloop had kunnen hebben en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
Wet: art. 6 Wet OB 1968
Geef een reactie