Het hof vernietigt de vergrijpboete wegens onvoldoende motivering door de inspecteur. De btw-naheffing blijft, kraamzorgactiviteiten vallen niet onder de btw-vrijstelling.
X bv is actief als kraamzorgbureau en verkocht in 2016 kraamverzorgsters aan een andere bv binnen dezelfde holding. De inspecteur stelt dat over deze uitlening van personeel btw verschuldigd is. X bv brengt op de facturen aan de andere bv geen btw in rekening, omdat haar toenmalige adviseur meende dat de activiteiten onder de medische vrijstelling vielen. X bv had in het betreffende jaar nog geen contracten met zorgverzekeraars en liet de kraamzorg daarom via de andere bv declareren. Na een controle legt de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting op, plus belastingrente en een vergrijpboete. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is, of sprake is van een fiscale eenheid, of de vrijstelling voor medische diensten geldt, en of een boete en belastingrente aan de orde zijn.
Geen fiscale eenheid en geen medisch vrijgestelde uitlening
Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank: X bv en de andere bv vormen geen fiscale eenheid voor de btw. Er is geen financieel of organisatorisch verweven belang aangetoond. De uitlening van kraamverzorgsters kwalificeert niet als medisch vrijgestelde dienst volgens art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet OB, en de voorwaarden van het beleidsbesluit 2007 zijn niet vervuld. De uitlening vond slechts in 2016 plaats door het ontbreken van zorgcontracten, er was geen structurele samenwerking, en de vergoeding overstijgt mogelijk brutoloonkosten. De naheffingsaanslag wordt wel deels verminderd, omdat omzet uit december 2016 ten onrechte is meegeteld in de berekening.
Vergrijpboete vernietigd door onvoldoende bewijs
De inspecteur legt een vergrijpboete op wegens grove schuld (art. 67f AWR). Het hof oordeelt echter dat de inspecteur niet overtuigend heeft onderbouwd dat de bv zelf grove schuld heeft. Het feit dat X bv (op advies van een deskundig geachte adviseur) personeel uitleende zonder zich in de btw-regels te verdiepen, is onvoldoende om grove schuld aan te nemen. Omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat X bv ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, vernietigt het hof de boetebeschikking. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht in hoger beroep.
Wet: art. 7 lid 4 en art. 11 lid 1 onderdeel g Wet OB 1968
Bron: Gerechtshof Den Haag, 02-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1699, BK-24/614 | NDFR





Geef een reactie