De rechtbank beslist dat de kosten van een vwo-opleiding niet aftrekbaar zijn als scholingsuitgaven, omdat de opleiding te algemeen is en geen direct verband heeft met het verwerven van inkomen. Daardoor bestaat ook geen recht op een restant persoonsgebonden aftrek.
Een man volgt in 2019 een vwo-opleiding en brengt ruim € 40.000 aan studiekosten in aftrek als scholingsuitgaven. Hij stelt dat het behalen van een vwo-diploma noodzakelijk is om aardwetenschappen te kunnen studeren en uiteindelijk als paleontoloog te werken. Zijn moeder, tevens gemachtigde, verzorgt de aangiften. De inspecteur verzoekt om nadere informatie, waaronder bewijs van betaling van kosten en onderbouwing van het verband met toekomstige inkomensverwerving. De man legt facturen, bankafschriften en screenshots van zijn universitaire studie over, maar geen arbeidsovereenkomst of salarisgegevens. De inspecteur weigert de aftrek en corrigeert in 2020 ook het opgevoerde restant persoonsgebonden aftrek, omdat geen beschikking daarvoor is vastgesteld. In beroep bestrijdt de man de correcties en beroept hij zich onder meer op vertrouwen, zorgvuldigheid en een arrest uit 1980 over aftrekbare mavo-opleidingskosten.
Vwo-opleiding staat te ver van beroepsuitoefening
De rechtbank oordeelt dat vwo een algemeen vormende opleiding is die doorgaans in een te ver verwijderd verband staat tot inkomensverwerving. Dat een vwo-diploma toegang geeft tot een universitaire bachelor verandert dat niet. Anders dan in het door de man aangehaalde arrest uit 1980 leidt zijn opleiding niet direct tot een beroepsgerichte vervolgstudie. Voor het beroep van paleontoloog volgt na de bachelor bovendien nog een master en promotietraject. Er is daarom geen bijzondere omstandigheid die aftrek rechtvaardigt. Omdat de kosten al om deze reden niet aftrekbaar zijn, beoordeelt de rechtbank niet meer of de uitgaven op de man hebben gedrukt.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De e-mail van de inspecteur biedt geen ondubbelzinnige toezegging dat aftrek zou worden toegestaan. Ook uit interne stukken over precedentwerking kan de man geen vertrouwen ontlenen. De rechtbank ziet evenmin een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel: de inspecteur mag afwijken van de aangifte en hoefde niet te wachten op uitkomsten van eerdere jaren. Omdat in 2019 geen persoonsgebonden aftrek ontstaat, bestaat in 2020 geen recht op een restant. Beide beroepen zijn ongegrond.
Wet: art. 6.1, 6.2a, 6.27 Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Noord-Holland, 23-10-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:12325, AWB – 25 _ 532 | NDFR





Geef een reactie