Een door het ABP in 2020 uitbetaald bedrag is volledig in dat jaar belastbaar, ook al ziet (een deel van) de uitkering op eerdere jaren. Het fiscale genietingstijdstip wordt bepaald door de ontvangst en niet door de periode waarop de uitkering betrekking heeft.
Eiseres heeft in 2020 een ABP-pensioenuitkering van € 16.730 ontvangen. Zij doet aangifte via een administratiekantoor dat fictieve bedragen opgeeft omdat de aangifte van haar ex-partner anders niet kon worden ingediend en zij zelf inmiddels geen klant meer was. De inspecteur krijgt de werkelijke loongegevens van eiseres gerenseigneerd en legt een aanslag op naar een belastbaar inkomen van € 38.941. Eiseres stelt dat het ABP-bedrag deels betrekking heeft op achterstallige betalingen uit eerdere jaren en daarom niet volledig belast mag worden in 2020. Het geschil betreft de vraag of de ABP-inkomsten naar het juiste bedrag zijn opgenomen in de aanslag IB/PVV 2020.
Moment van ontvangst is bepalend
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het ABP-bedrag van € 16.730 terecht is opgenomen in de aanslag 2020. Omdat eiseres het bruto bedrag in 2020 heeft ontvangen van ABP en niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat dit bedrag in een jaar vóór 2020 is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend of vorderbaar en inbaar is geworden, ligt het fiscale genietingstijdstip in 2020. Het moment van ontvangst van het inkomen is bepalend en niet de periode waarop het ontvangen bedrag betrekking heeft. Dat het bedrag deels of geheel een nabetaling is die ziet op een eerdere periode, is niet van belang.
Persoonlijke omstandigheden wijzigen verschuldigde belasting niet
De rechtbank erkent dat eiseres door het samentreffen van drie keer de loonheffingskorting een hoog belastingbedrag moet betalen en betreurt haar persoonlijke en financiële omstandigheden. Deze omstandigheden geven echter geen aanleiding om de verschuldigde belasting te verminderen, omdat die rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke regelingen. Voor betalingsregelingen of kwijtschelding moet eiseres zich wenden tot de ontvanger van de Belastingdienst. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Wet: art. 3.1, tweede lid Wet IB 2001, art. 3.81 Wet IB 2001, art. 10, eerste lid Wet LB 1964 en art. 3.146 Wet IB 2001





Geef een reactie