Het hof oordeelt dat een koopoptie die van meet af aan op een vordering rust, maakt dat de houder niet het volledige economische belang bij de aandelen heeft, waardoor geen aanmerkelijk belang ontstaat.
Een man houdt een certificaat van een aandeel in een investeringsfonds (bv 1) met een belang van 1,54%. Daarnaast verstrekt hij een deelnemerschapslening van € 150.000 aan het fonds voor de aankoop van preferente aandelen in een technologiebedrijf (bv 3). Het gaat om 27,27% van de totale lening van € 550.000. In de leningsovereenkomst is een optierecht opgenomen ten gunste van de fondsbeheerder (bv 2) op 20% van de vordering van iedere leninggever. In 2018 verkoopt het fonds de resterende preferente aandelen en de man behaalt een opbrengst van € 907.565. De inspecteur brengt dit bedrag in aanmerking als inkomen uit aanmerkelijk belang omdat de man via zijn vordering meer dan 5% van de preferente aandelen zou bezitten.
Optierecht tast economisch belang aan
Gerechtshof Den Haag oordeelt dat het economische belang van de man is beperkt vanwege het optierecht. Het hof stelt dat bij de beoordeling van het economische belang het gehele samenstel van rechten en verplichtingen uit de overeenkomst in ogenschouw moet worden genomen. Omdat de uitoefenprijs van de optie gelijk is aan een evenredig deel van de aankoopprijs van de aandelen, heeft 20% van het belang bij de waardeontwikkeling nimmer bij de man berust. Het economische belang van de man beperkt zich daardoor tot 80% van zijn aandeel in de investering, oftewel 4,24% van de preferente aandelen. Dit is onvoldoende voor een aanmerkelijk belang.
Directe en indirecte belangen niet optelbaar
Het hof wijst de stelling van de inspecteur af dat het directe belang via de lening mag worden opgeteld bij het indirecte belang via het certificaat. Volgens de wetsgeschiedenis tellen indirect gehouden aandelen alleen mee voor het 5%-criterium als de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft in de tussenhangende vennootschap. Omdat beide belangen op zichzelf geen aanmerkelijk belang vormen, is optelling niet toegestaan. Het hof vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag en stelt het inkomen uit aanmerkelijk belang op nihil.
Wet: art. 4.6 Wet IB 2001
Bron: Gerechtshof Den Haag, 05-08-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2027, BK-24/921 | NDFR





Geef een reactie