De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb heeft een vraag beantwoord over de toepassing van het regime voor fiscale beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 28 Wet Vpb 1969. De vraag ziet op ‘bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed’ in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969.
X NV is een in Nederland gevestigd beleggingsfonds en opteert voor het regime voor fiscale beleggingsinstellingen van artikel 28 van de Wet Vpb 1969. Haar 100%-dochtermaatschappijen verhuren of ontwikkelen in het buitenland gelegen winkelcentra. Een van de dochtermaatschappijen Y heeft daarnaast nog een werkzaamheid.
Y verkoopt vanuit het informatiecentrum gelegen in het door haar verhuurde winkelcentrum cadeaubonnen met winkeltegoed aan bezoekers. Deze werkzaamheden vormen geen beleggingsactiviteit. Deze bonnen kunnen uitsluitend worden ingewisseld in de winkels van het winkelcentrum en niet online. Doel van Y is om hiermee meer bezoekers te trekken. Naast een directe opbrengst, levert het cadeaubonnenprogramma een indirecte opbrengst op die bestaat uit het aantrekkelijker worden van het winkelcentrum voor de huurders en de mogelijkheid die dit biedt om een hogere huur te bedingen.
Vraag
Kwalificeren de werkzaamheden van Y met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma als bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969?
Antwoord
Ja. Op basis van een grammaticale uitleg van de wet kwalificeren de werkzaamheden met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma als bijkomstige werkzaamheden. Wat betreft doel en strekking geldt dat een cadeaubonnenprogramma niet wordt genoemd in de parlementaire geschiedenis. Maar dit wijkt niet dermate af van de voorbeelden die daar wel zijn genoemd, dat op basis van doel en strekking afgeweken zou moeten worden van de grammaticale uitleg.





Geef een reactie