Hof Den Haag oordeelt dat het voordeel uit sparen en beleggen moet worden berekend met toepassing van artikel 5.2 Wet IB 2001, ook al is het te betalen belastingbedrag door een lagere vrijstelling voor buitenlands voordeel per saldo hoger dan bij toepassing van de Wet rechtsherstel box 3.
Een vrouw heeft over 2019 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.522 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.909. De grondslag sparen en beleggen bedraagt € 1.787.410 en bestaat uit bank- en spaarrekeningen, beleggingen en onroerende zaken in het buitenland. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. De inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 11.372, maar met inachtneming van € 8.025 aan aftrek elders belast inkomen is dit op de aanslag verminderd tot € 3.347. De vrouw verzoekt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te bepalen met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3. Volgens die wet bedraagt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 42.808 en de daarover verschuldigde inkomstenbelasting € 12.842. Met inachtneming van € 10.421 aan aftrek elders belast inkomen bedraagt de verschuldigde inkomstenbelasting € 2.421. Het geschil betreft de vraag of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de voorkoming van dubbele belasting moet worden bepaald met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.
Wet rechtsherstel alleen bij lager voordeel
Het hof oordeelt dat toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 op grond van artikel 1 lid 3 van die wet uitsluitend openstaat voor gevallen waarin dit tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt. Daarvan is geen sprake, omdat het voordeel volgens artikel 5.2 Wet IB 2001 € 37.909 bedraagt en volgens de Wet rechtsherstel box 3 € 42.808. Uit de systematiek van de inkomstenbelasting in samenhang met de belastingverdragen volgt dat eerst het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt bepaald aan de hand van de toepasselijke nationale wetgeving. Vervolgens verleent Nederland een vrijstelling voor de belasting op inkomensbestanddelen die aan het buitenland zijn toegewezen. De belastingverdragen verplichten Nederland niet tot het in aanmerking nemen van een hoger voordeel uit sparen en beleggen en het verlenen van een hogere vrijstelling. De rendementsgrondslag in het buitenland kan dus niet buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening. De mengvorm die de vrouw bepleit, waarbij voor verschillende vermogensbestanddelen de oude of nieuwe berekeningsmethode wordt toegepast, is in strijd met de systematiek van de Wet IB 2001 en de Wet rechtsherstel box 3. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank.
Wet: art. 1 en art. 3 Wet rechtsherstel box 3 en art. 5.2 Wet IB 2001
Bron: Gerechtshof Den Haag, 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2400, BK-25/55 | NDFR





Geef een reactie