Een ondernemer stelt etnisch te zijn geprofileerd bij controle van haar aangiften IB/PVV en Zvw 2018 en 2019. Hof Den Bosch vindt daarvoor geen bewijs en verklaart het hoger beroep gegrond voor andere punten.
Een onderneemster in de voetverzorging drijft samen met haar echtgenoot een onderneming. Zij doet aangifte IB/PVV over 2018 en 2019. De inspecteur wijkt bij het vaststellen van de aanslagen af van de aangiften en weigert onder meer aftrek van auto- en scholingskosten. De vrouw gaat in bezwaar en daarna in beroep, maar de rechtbank verklaart haar beroepen ongegrond. In hoger beroep klaagt zij onder meer over etnisch profileren, een schending van de goede procesorde en te hoog griffierecht.
Geen bewijs voor etnisch profileren
Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is dat de vrouw door de Belastingdienst etnisch is geprofileerd. De inspecteur heeft een redelijke verklaring gegeven voor de controle van de aangiften: de aangifte van haar echtgenoot bevatte een onjuiste arbeidsvergoeding en dezelfde posten kwamen ook bij haar voor. De vrouw levert geen bewijsstukken, zoals de gestelde interne memo’s, waaruit profilering zou blijken. Het hof volgt daarom de rechtbank.
Wel erkent de inspecteur in hoger beroep dat de aftrek van auto- en scholingskosten ten onrechte is geweigerd.
Wet: art. 47 AWR
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 06-08-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2200, 23/1342 tot en met 23/1345 | NDFR





Geef een reactie