• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
  • Skip to footer
  • Nieuwsbrief
  • Contact

Taxence

Taxence

  • Nieuws & achtergrond
    • Nieuws
    • Branchenieuws
    • Blogs
    • Verdieping
  • Thema’s
    • AI & Tax Technology
    • Arbeid & Loon
    • Belastingplan
    • BTW & Overdrachtsbelasting
    • BV & DGA
    • Duurzaamheid (ESG & CSRD)
    • Estate planning
    • Alle thema’s
  • Opleidingen
    • AI & Tax Tech
    • ESG & CSRD
    • Estate Planning
    • BTW
    • Vastgoed
    • Internationaal
    • Arbeid & Loon
    • Formeel
    • Familiebedrijven
    • VPB
    • Pensioen
  • Carrière
    • Personalia
    • Vacatures
    • Vacature toevoegen
    • Partners
  • Vakinformatie
    • NDFR
    • Addify
    • JES! Knowledge
    • Fiscaal en meer
    • Tax talks
    • Vakblad Estate Planning
    • Specials
  • Kennisbank

Belastingplicht voor overheidsbedrijven op komst

29 april 2014 door Asha Stuivenwold

De Vpb-plicht voor overheidsbedrijven staat op het punt te wijzigen. Het bestaande uitgangspunt van ‘onbelast, tenzij’ verandert in ‘belast, tenzij’. Op dit moment loopt er een consultatie, waarbij belangstellenden kunnen reageren op een concept-wetsvoorstel van het kabinet.

Huidige regeling

De huidige regels rondom de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven stammen uit 1956. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte overheidsbedrijven. Een direct overheidsbedrijf is een onderneming die onderdeel vormt van een publiekrechtelijke rechtspersoon. Denk aan het Rijk, een gemeente, provincie, waterschap of zelfstandig bestuursorgaan. Voor directe overheidsbedrijven bestaat nu geen vennootschapsbelastingplicht als de door dat bedrijf verrichte activiteiten niet in de wettelijke opsomming van artikel 2, lid 3 Wet Vpb zijn opgenomen.

 

Onder een indirect overheidsbedrijf wordt verstaan een privaatrechtelijk lichaam waarvan – kort gezegd – de volledige zeggenschap onmiddellijk of middellijk is gelegen bij uitsluitend een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen. Ook bij indirecte overheidsbedrijven geldt dat er in beginsel alleen vennootschapsbelastingplicht bestaat voor zover het bedrijf activiteiten uitoefent die in de wettelijk opsomming zijn opgenomen. Maar naast de opsomming van lid 3 staat in lid 7 nog een groep integraal belastingplichtige indirecte overheidsbedrijven genoemd.

 

Ontwikkelingen

De vormgeving van de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen staat al geruime tijd in de belangstelling. In het bijzonder de mogelijke concurrentieverstoring als gevolg van de verschillen in behandeling tussen de activiteiten van publieke ondernemingen enerzijds en private ondernemingen anderzijds. Zo verrichtte de Europese Commissie geruime tijd onderzoek naar mogelijke staatssteun als gevolg van de huidige vormgeving van de belastingplicht. Dit onderzoek leidde op 2 mei 2013 tot een verzoek om een gelijker speelveld te creëren voor overheidsbedrijven en de private sector. Dit is het uitgangspunt van het concept-wetsvoorstel.

 

Nieuw: belastingplichtig, tenzij

In het voorliggende wetsvoorstel geldt een nieuw uitgangspunt voor overheidsondernemingen waardoor ‘niet belastingplichtige, tenzij’ verandert in ‘belastingplichtig, tenzij’. Voor directe overheidsondernemingen geldt als uitgangspunt dat in beginsel belastingplicht ontstaat voor zover de activiteiten een (materiële) onderneming vormen (een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal, die deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te verwachten valt). Met betrekking tot indirecte overheidsondernemingen geldt als uitgangspunt dat de belastingplicht dezelfde is als voor rechtspersonen die in private handen zijn. Bij een bv en nv: integrale belastingplicht omdat deze geacht worden met het gehele vermogen een onderneming te drijven. Bij een stichting of vereniging: belastingplicht voor zover een onderneming wordt gedreven.

 

Voorwaarden

Voorgesteld wordt de belastingplicht voor directe en indirecte overheidsondernemingen te beperken door een aantal vrijstellingen. De vrijstellingen zijn van rechtswege van toepassing als ten minste 90% van de activiteiten van de onderneming (directe overheidsonderneming) of het lichaam (indirecte overheidsonderneming) betrekking heeft op de vrij te stellen activiteiten, tenzij de jaarwinst die met niet-vrijgestelde activiteiten wordt behaald meer bedraagt dan € 15.000. De vrijstelling geldt in dat geval voor de gehele winst van de onderneming of het lichaam. Een belastingplichtige hoeft dan geen aangifte te doen. Wordt aan een van de voorwaarden niet voldaan, dan kan de onderneming partieel vrijgesteld worden van de heffing van Vpb.

 

Vrijstellingen

Eén van de belangrijkste voorgestelde vrijstellingen is de vrijstelling voor interne activiteiten. Hierdoor maakt het, voor belastingheffing over het resultaat bij die interne activiteiten, niet uit of het onderdeel van de publiekrechtelijke rechtspersoon wel of geen diensten levert aan derden. De tweede belangrijke vrijstelling is de vrijstelling voor activiteiten die de uitoefening van overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden omvat. Voorwaarde is wel dat met die activiteiten niet in concurrentie wordt getreden met private ondernemingen. Een derde vrijstelling ziet op de situatie dat activiteiten niet aan de markt worden uitbesteed, maar in wezen aan zichzelf, zij het in een afzonderlijk privaatrechtelijk lichaam (‘quasi-inbesteding’). Tot slot wordt een algemene vrijstelling voorgesteld voor samenwerkingsverbanden tussen overheden. In het voorstel voor de wet geeft het kabinet veel voorbeelden die de verschillende vrijstellingen duidelijker moeten maken. Naast de hiervoor beschreven algemene vrijstellingen kent het wetsvoorstel ook enkele specifieke vrijstellingen. Het gaat om een vrijstelling voor bekostigd onderwijs, voor academische ziekenhuizen en voor zeehavenbeheerders.

 

Inwerkingtreding

De internetconsultatie loopt tot 12 mei 2014. Tot die tijd kunnen belangstellenden reageren op het concept-wetsvoorstel dat er nu ligt. Het kabinet streeft ernaar het wetgevingsproces voor 1 januari 2015 af te ronden zodat de wetswijzigingen per 1 januari 2015 in werking kunnen treden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Zodoende kan het jaar 2015 dienen als implementatiejaar voor zowel (potentieel) vennootschapsbelastingplichtigen als de Belastingdienst.

 

Wet: artikel 3 Wet Vpb 1969

Meer informatie: ministerie van Financiën, 14 april 2014, modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Filed Under: Nieuws, Verdieping, Vpb & Div.bel

Reageer
Vorige artikel
Risico delen bij kosten voor gemene rekening
Volgende artikel
Planning afhandeling fiscale moties en toezeggingen

Reader Interactions

Gerelateerde berichten

Fonds voor gemene rekening

Internetconsultatie aanpassing fonds voor gemene rekening

Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart over een aanpassing van het fonds voor gemene rekening.

woningbouw kavel

Woningcorporaties: miljarden vennootschapsbelasting ten koste van nieuwbouw

De vennootschapsbelasting die woningcorporaties betalen, loopt de komende jaren sterk op. Lag de jaarlijkse last de afgelopen jaren rond € 700 miljoen in 2029 wordt dat naar verwachting circa 1,5 miljard euro. Dat beperkt de investeringsruimte die nodig is om de woningnood aan te pakken. Aedes roept de formerende partijen daarom op de Vpb-plicht voor corporaties af te schaffen.

ministerie financien

Fiscaal verzamelbesluit 2025

De staatssecretaris van Financiën heeft het Fiscaal Verzamelbesluit 2025 gepubliceerd.

cadeaubon

Standpunt bijkomstige werkzaamheden en fbi-regime

De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb heeft een vraag beantwoord over de toepassing van het regime voor fiscale beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 28 Wet Vpb 1969. De vraag ziet op ‘bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed’ in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969.

Standpunt uitlenen van gelden en fbi-regime

De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb heeft een vraag beantwoord over de toepassing van het regime voor fiscale beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 28 Wet Vpb 1969. Het gaat om de vraag wat wordt verstaan onder ‘uitlenen van gelden die van derden zijn ingeleend’ in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969.

Geef een reactie Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Primary Sidebar

Opleidingen

Masterclass Fiscale aspecten fusies & overnames

Online cursus Vennootschapsbelastingplicht stichtingen & verenigingen

Online cursus afwaarderen & kwijtschelden van vorderingen

PE-Pitstop Emigratie van de aanmerkelijk belanghouder

Online cursus Wet Fiscaal Kwalificatiebeleid Rechtsvormen (incl. aanpassing FGR)

AGENDA

Webinar voorjaarsnota & vooruitblik Belastingplan 2026

Online cursus Estate planning voor de AB-houder & inkomstenbelasting

Masterclass verantwoord adviseren: Ethiek als kompas in de fiscaliteit

Online cursus ViDA – btw in het digitale tijdperk

Verdiepingscursus DGA-advisering

Leergang Erfrecht

Stoomcursus Estate planning praktisch ingezet

Online cursus Schenken en lenen in familieverband

Mindful het nieuwe jaar in

Stoomcursus Vastgoedrekenen en -financieren

Meer opleidingen

Footer

  • Fiscaal nieuws
  • Opleidingen
  • Kennisbank
  • Vacatures
  • Over ons
  • Adverteren op Taxence
  • NDFR
  • JES! (ESG producten)
  • Fiscaal en meer
  • Addify
  • Tax Talks
  • Register Estate Planners (REP)
  • Contact
  • Linkedin
  • X
  • Facebook
  • Aanmelden nieuwsbrief
  • Naar Lefebvre Sdu Webshop

Taxence is een uitgave van
Lefebvre Sdu
Maanweg 174
2516 AB Den Haag

Powered by Lefebvre Sdu

  • Disclaimer
  • Privacy Statement en Cookiebeleid
lefebvre SDU

Het laatste nieuws van
Taxence in je mail?

×