De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht navorderde over de (fictieve) afkoop van het stamrecht van een dga na liquidatie van zijn bv. Volgens de rechtbank is sprake van een nieuw feit en valt het resterende vermogen aan te merken als belast loon.
Een man heeft in 2009 een stamrecht ondergebracht in zijn eigen bv vanwege een ontslagvergoeding van zijn eerdere werkgever. Op de balans van de bv stond eind 2019 nog een stamrechtvoorziening. In 2020 liquideert de dga zijn bv. De aangifte vennootschapsbelasting 2020 van de bv laat zien dat er vrijwel geen vermogen meer over is. De inspecteur legt aanvankelijk conform de aangifte IB 2020 van de man een aanslag op. Pas in 2024 komt de inspecteur – naar aanleiding van de vpb-aangifte van de bv – erachter dat er bij liquidatie een (fictieve) afkoop van het stamrecht heeft plaatsgevonden. Vervolgens legt hij een navorderingsaanslag op.
Toegestaan navorderen bij nieuw feit
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet verplicht was de vpb-aangifte van de bv destijds te raadplegen bij de eerste aanslag IB. Nu uit het IB-dossier niets wezenlijks bleek, vormt de latere ontdekking van de liquidatie via de vpb-aangifte een nieuw feit. Volgens de rechtbank is de navordering hierdoor toegestaan. De rechter volgt het standpunt van de inspecteur dat bij de liquidatie van de bv het stamrecht (fictief) is afgekocht. De dga heeft op dat moment het resterende vermogen genoten en daarmee houdt het stamrecht op te bestaan. Dit bedrag is belast als loon uit vroegere dienstbetrekking.
Het hoger beroep is ongegrond.
Wet: art. 10 en art. 11 Wet LB 1964 en art. 16 AWR
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-07-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:4987, 24/7458 | NDFR





Geef een reactie