Volgens de Hoge Raad behoort ook een ongerealiseerde waardestijging tot het werkelijk rendement in box 3. Een hof dat die waardestijging buiten beschouwing laat, past het rechtsherstel onjuist toe.
Een vrouw bezit op 1 januari 2018 een spaarsaldo van € 95.428 en een goudbaar ter waarde van € 33.873. De inspecteur legt haar een aanslag ib/pvv 2018 op naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.658. Later vermindert hij dit bedrag tot € 1.479, gebaseerd op het Besluit rechtsherstel box 3. De rechtbank rekent vervolgens met het werkelijk rendement en stelt dit vast op € 566, waarbij zij zowel de gerealiseerde winst op het spaargeld (€ 38) als de ongerealiseerde waardestijging van het goud (€ 701) meetelt. Het hof komt tot een nog lager bedrag (€ 29), omdat het de ongerealiseerde waardestijging buiten beschouwing laat. In cassatie is in geschil wat onder werkelijk rendement moet worden verstaan.
Ongerealiseerde waardestijging is deel van werkelijk rendement
De Hoge Raad oordeelt dat het hof het begrip werkelijk rendement te beperkt heeft uitgelegd. Ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijk behaald rendement. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 6 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:705). Ook heeft het hof ten onrechte rekening gehouden met het heffingvrije vermogen bij het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 739, bestaande uit de gerealiseerde winst op spaargeld (€ 38) en de ongerealiseerde waardestijging van de goudbaar (€ 701).
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001
Bron: Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1475, 24/00617 | NDFR





Geef een reactie