
De rechtbank oordeelt dat een pensioenfonds niet als gemeenschappelijk beleggingsfonds kwalificeert, omdat de deelnemers geen beleggingsrisico lopen. De vrijstelling voor vermogensbeheerdiensten is daarom niet van toepassing.
Een pensioenfonds heeft in het vierde kwartaal van 2017 vermogensbeheerdiensten afgenomen van buitenlandse dienstverleners en hierover € 31.085 aan btw voldaan. Het fonds vraagt om teruggaaf, omdat het van mening is dat de diensten zijn vrijgesteld van btw als beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. De inspecteur wijst dit af. De zaak draait om de vraag of het pensioenfonds kwalificeert als gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de btw-richtlijn. Daarbij is met name van belang of de deelnemers beleggingsrisico lopen. De rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, dat verduidelijkt wanneer sprake is van beleggingsrisico en hoe de vergelijking met andere fondsen moet worden gemaakt.
Beleggingsrisico is doorslaggevend
De rechtbank stelt vast dat het pensioen van de deelnemers wordt opgebouwd op basis van arbeidsinkomen en dienstjaren, met een vaste jaarlijkse toeslag en eventuele extra toeslagen afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Hoewel het beleggingsresultaat noodzakelijk is voor de financiering van de uitkeringen, is het bedrag van de pensioenrechten en -uitkeringen niet in de eerste plaats afhankelijk van de beleggingsresultaten. De toeslagen zijn niet van zodanige omvang dat het uitgangspunt van de pensioenopbouw wordt overschaduwd. De deelnemers lopen daarom geen beleggingsrisico zoals bedoeld in de btw-richtlijn.
Geen vergelijking met andere fondsen
Het fonds voert aan dat het vergelijkbaar is met andere pensioenfondsen die wel als gemeenschappelijk beleggingsfonds zijn aangemerkt, met name fondsen met een defined contribution-regeling. De rechtbank oordeelt echter dat het fonds onvoldoende concrete feiten heeft aangevoerd over de juridische en financiële positie van deelnemers in die andere fondsen. De enkele stelling dat de regelingen vergelijkbaar zijn, is onvoldoende. Omdat het fonds niet vergelijkbaar is met een icbe of met andere fondsen die als gemeenschappelijk beleggingsfonds zijn aangemerkt, is de vrijstelling niet van toepassing. Het beroep is ongegrond en de teruggaaf wordt niet verleend.
Wet: art. 11 Wet OB 1968
Bron: Rechtbank Gelderland, 30-05-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:4182, AWB 20/946 | NDFR
Geef een reactie