De rechtbank oordeelt dat alleen de door Rabobank bevestigde hypotheekrente mag worden afgetrokken. De inspecteur mag voor 2020 en 2021 uitgaan van de renseignementen van Rabobank en wijkt terecht af van de geclaimde aftrek.
Een man heeft voor zijn eigen woning in zijn aangiften ib/pvv over 2020 en 2021 aanzienlijke bedragen aan hypotheekrente afgetrokken: respectievelijk € 82.096 en € 66.723. Over beide jaren heeft hij echter meerdere aangiften ingediend en in de laatste aangiften deze hoge renteaftrek opgenomen. Rabobank heeft renseignementen verstrekt, waaruit blijkt dat in werkelijkheid € 12.096 (2020) en € 11.983 (2021) aan hypotheekrente is betaald. De inspecteur volgt deze gegevens en staat slechts deze bedragen in aftrek toe. Verder verzoekt de man om uitstel voor de zitting, maar onderbouwt dit verzoek niet met objectieve stukken. De rechtbank wijst dit uitstelverzoek af en behandelt de zaak op zitting, waarbij de man niet verschijnt.
Bewijslast hogere renteaftrek ligt bij belastingplichtige
De rechtbank beoordeelt of de man aannemelijk maakt dat hij meer rente heeft betaald dan uit de renseignementen volgt. Omdat de inspecteur de juistheid van de aangiften onderbouwd betwist, rust de bewijslast op de man. Hij overlegt geen stukken waaruit blijkt dat hij aanvullende rente heeft betaald. De rechtbank vindt bovendien de opgevoerde hoge rentebedragen ongeloofwaardig in verhouding tot de eigenwoningschuld. Daarom volgt de rechtbank de door Rabobank gemelde bedragen en handhaaft de inspecteur terecht de correcties.
Wet: art. 3.111 en art. 3.120 Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7033, BRE 24/5646 en BRE 24/5648 | NDFR





Geef een reactie