De Kennisgroep loonheffing algemeen heeft een standpunt ingenomen wanneer schepen kwalificeren als zeeschip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, WVA. Daarbij is ook de tonnageregeling van artikel 3.22 van de Wet IB 2001 van belang. De beantwoording is afgestemd met de Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb.
Bepaalde schepen hebben niet alleen een vervoerfunctie. Zij vervoeren niet alleen personen en zaken naar een locatie (zoals een offshore-installatie), maar storten, plaatsen of installeren ook zaken.
Vraag
Wanneer kwalificeren dergelijke schepen als zeeschip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen?
Antwoord
Dergelijke schepen kwalificeren in de regel als zeeschip als ze in tijd gemeten grotendeels (meer dan 50%) worden geëxploiteerd voor een of meerdere van de volgende activiteiten:
- Vervoer over zee tussen een Nederlandse en een buitenlandse haven (of offshore-installatie) en tussen havens (of offshore-installaties) buiten Nederland onderling. Vervoer tussen twee havens (of offshore-installaties) binnen eenzelfde staat is niet aan te merken als vervoer in het internationale verkeer.
- Vervoer over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee. Daaronder valt ook de opwekking van energie uit wind of water.
Voorts geldt dat kabelleggers, pijpenleggers, onderzoeksschepen en kraanschepen niet kwalificeren als zeeschip in de zin van de WVA. Hierbij wordt onder een kraanschip een schip verstaan, dat takel- en hefwerkzaamheden verricht op zee aan installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee.
Of schepen daadwerkelijk kwalificeren als zeeschip is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en staat ter beoordeling van de inspecteur. Daarbij zijn ook de overige voorwaarden uit artikel 1, eerste lid, onderdeel h, WVA van belang.





Geef een reactie