
Het hof bevestigt dat de bv voldoet aan de statutaire winstbestemmingseis en recht heeft op de zorgvrijstelling.
De bv exploiteert instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg voor volwassenen en dient op 14 mei 2018 aangifte vennootschapsbelasting in voor 2015 met een nihil belastbare winst. Bij de aangifte verzoekt de bv om toepassing van de zorgvrijstelling op grond van art. 5 lid 1 onder c Wet Vpb. De inspecteur legt daarop een aanslag van € 977.426 op en brengt € 38.974 belastingrente in rekening. De bv maakt bezwaar en de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep gegrond; zij oordeelt dat de bv aan de winstbestemmingseis van artikel 4 Uitvoeringsbesluit Vpb voldoet. De inspecteur stelt hoger beroep in bij het hof.
Statutaire en feitelijke winstbestemming
Hof stelt vast dat artikel 4 Uitvoeringsbesluit Vpb niet alleen een statutaire voorwaarde bevat, maar ook feitelijke naleving vereist. Hof constateert dat de statuten, zowel vóór als na de wijziging van 25 juli 2015, bepalen dat winst uitsluitend kan worden aangewend ten bate van een lichaam vrijgesteld op grond van art. 5 lid 1 onder c Wet Vpb of voor een algemeen maatschappelijk belang. Partijen betwisten niet dat de bv de winst niet in strijd met deze statuten heeft uitgekeerd. Het hof verwerpt de inspecteur zijn beroep op een afwijkende uitleg in de wetsgeschiedenis. Het hof volgt de rechtbank volledig en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het latere besluit van 25 november 2019 acht het hof niet relevant voor het jaar 2015.
Wet: art. 5 Wet Vpb en art. 4 UB Vpb
Geef een reactie