A-G Wattel concludeert dat het Hof Arnhem-Leeuwarden ten onrechte de reclameconcessie-activiteiten en het beheer van de hypotheekportefeuille van de gemeente als ‘normaal vermogensbeheer’ heeft aangemerkt. De gemeente creëert volgens hem een relevante meerwaarde, waardoor er sprake kan zijn van een ondernemerschap.
De gemeente dreef twee bezigheden waarvan de vpb-plicht in geschil is. Zij gaf tegen jaarlijkse vergoeding exclusieve reclamerechten uit op gemeenteeigendom (grond en lichtmasten). Exploitanten betaalden voor het recht om reclamedragers te plaatsen in de openbare ruimte. De gemeente ontving in 2016 bijna € 294.000 uit deze concessies. Verder beheerde zij een hypotheekportefeuille voor eigen personeel van ruim € 35 miljoen. Tot 2007 had zij actief hypotheken verstrekt, maar bouwde sindsdien de portefeuille af. In 2016 verdiende zij € 1,15 miljoen rente op deze leningen.
Hof ziet normaal vermogensbeheer
Hof Arnhem-Leeuwarden achtte beide activiteiten normaal vermogensbeheer. Bij de reclameconcessies creëerde volgens het hof niet de arbeid de meerwaarde, maar de publiekrechtelijke regulering die exclusiviteit mogelijk maakte. De arbeid realiseerde slechts opbrengstmogelijkheden die de openbare ruimte al bezat. Bij de hypotheekportefeuille woog het hof mee dat sinds 2007 geen nieuwe leningen werden verstrekt en de gemeente de portefeuille actief verkleinde.
A-G ziet meerwaardecreatie door ondernemerschap
A-G Wattel is het oneens met het hof. Hij ziet bij de reclameconcessies wel degelijk ondernemerschap omdat de gemeente een verdienmodel heeft gecreëerd dat zonder haar concessieverlening niet zou bestaan. De concessieverlening creëert vermogensrechten voor exploitanten die daarvoor willen betalen. Dit verschilt van passieve terbeschikkingstelling van bestaand vermogen. De winstmarge van 481 procent en het absolute batige saldo bewijzen volgens hem dat het rendement het bij normaal vermogensbeheer verwachte te boven gaat. Ook de hypotheekportefeuille blijft tijdens afbouw een onderneming, vergelijkbaar met elke andere financiële dienstverlener die zijn portefeuille afbouwt.
Wet: Art. 2 en art. 4 Wet Vpb
Bron: Parket bij de Hoge Raad, 22-08-2025, ECLI:NL:PHR:2025:853, 25/00044 | NDFR





Geef een reactie