De rechtbank vindt het aannemelijk dat een vader op 24 januari 2018 mondeling 100 certificaten van Stichting F aan zijn zoon schenkt. Daarom vernietigt de rechtbank de aanslag schenkbelasting (jaar 2018) die de inspecteur later oplegt met dagtekening 28 december 2023.
De vader richt op 22 januari 2018 Stichting F op en houdt eerst alle 300 door de stichting uitgegeven certificaten. Rond 24 januari 2018 lopen meerdere transacties: CV H verkoopt aandelen in twee bv’s aan een plc (D), krijgt deels aandelen D als koopprijs en verkoopt die aandelen D nog dezelfde dag door aan Stichting F voor omgerekend € 340 miljoen, terwijl Stichting F de koopprijs schuldig blijft. Daarna schenkt de vader 100 certificaten aan elk van zijn drie kinderen. De zoon doet op 19 september 2018 aangifte schenkbelasting en noemt 24 januari 2018 als schenkdatum. De inspecteur stelt later dat de schenking pas op 17 april 2018 plaatsvindt (notariële akte). In geschil is welk moment geldt en (alleen bij aanslag 2) wat de waarde is.
Schenkingsakte bevestigt mondelinge gift
De rechtbank legt de bewijslast bij de zoon, omdat de inspecteur betwist dat al op 24 januari 2018 is geschonken. Toch overtuigt de zoon de rechtbank. In de notariële schenkingsakte staat dat de vader op 24 januari 2018 het aanbod tot schenking doet en dat de kinderen die schenking aanvaarden. In hetzelfde stuk werkt artikel 1 uit welke certificaten die dag aan wie zijn geschonken. Bovendien blijkt dat de notaris al op 18 januari 2018 per e‑mail een stappenplan krijgt voor de op te stellen documenten. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de juistheid van de akte te twijfelen. Dat in een andere akte staat dat de vader nog houder is van alle certificaten, vindt de rechtbank niet doorslaggevend; ook een complexe schenking kan mondeling tot stand komen.
Aanslag 2 voor 2018 gaat van tafel
Omdat de schenking volgens de rechtbank al op 24 januari 2018 plaatsvindt, is de eerste aangifte uit september 2018 (met die datum) juist. Dan is aanslag 2 schenkbelasting met dagtekening 28 december 2023, opgelegd voor het jaar 2018 op basis van 17 april 2018, ten onrechte. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag. Zij merkt ook op dat in 2018 maar één schenking van de vader aan de zoon speelt en dat het voor de inspecteur duidelijk moet zijn dat de zoon daarvan aangifte wil doen. Een verschil van mening over het tijdstip binnen 2018 betekent daarom niet dat er geen aangifte is gedaan. Tot slot krijgt de zoon een proceskostenvergoeding (€ 777) en het griffierecht (€ 51) terug.
Relevante wetsartikelen: art. 1 lid 1 onder 2° en art. 66 lid 1 Successiewet 1956, art. 3 Besluit proceskosten bestuursrecht
Online cursus Estate planning voor de AB-houder en inkomstenbelasting
In deze cursus krijg je inzicht in de fiscale aandachtspunten bij vermogensoverdracht, waarbij de nadruk ligt op de inkomstenbelasting (Box 2) in plaats van uitsluitend de Successiewet. Je leert hoe je risico’s tijdig signaleert, doorschuifmogelijkheden beoordeelt en cliënten professioneel adviseert.





Geef een reactie