Mark Fennis MSc en mr. drs. Marc Oostenbroek bespreken het Wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten in het MBB Belasting Beschouwingen. Zij bepleiten een verschuiving van het heffingsmoment naar het moment waarop werknemers de verkregen aandelen verkopen.
Onder de huidige wet- en regelgeving luidt de hoofdregel dat de toekenning van een werknemersoptie niet direct leidt tot belast loon. Wanneer de werknemer de optie uitoefent of verkoopt, is de waarde van de onderliggende aandelen minus de uitoefenprijs en eventuele aankoopprijs die is betaald voor de aandelenopties belast. Fennis en Oostenbroek wijzen erop dat men in de praktijk deze fiscale behandeling van aandelenopties regelmatig als knellend ervaart. Dit speelt vooral bij start-ups en scale-ups. Deze bedrijven beschouwen een aandelenoptie als een relatief goedkoop beloningsinstrument in een periode waarin de cashflow vaak krap is. Maar op het belastbaar moment zijn meestal onvoldoende liquiditeiten beschikbaar om de belasting te voldoen. Dit maakt het lastig om talent en key werknemers aan te trekken en te behouden.
Verschuiving van belastbaar moment
Het Wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten zou dit liquiditeitsprobleem moeten wegnemen. Fennis en Oostenbroek leggen uit hoe het wetsvoorstel uitpakt. De kern is dat een verschuiving van het belastbaar moment plaatsvindt. De heffing zal namelijk plaatsvinden op het moment dat de aandelen, die werknemers als gevolg van de uitoefening van de aandelenopties verkrijgen, verhandelbaar zijn. Maar Fennis en Oostenbroek stellen dat uit nadere analyse blijkt dat het wetsvoorstel op bepaalde punten tekortschiet. Daarnaast blijft de fiscale behandeling van aandelenopties achter bij andere landen. Het gevolg is dat Nederland niet aantrekkelijker wordt voor start-ups, scale-ups en andere bedrijven als vestigingsplaats.
Heffing bij vervreemding van aandelen
Omdat Fennis en Oostenbroek constateren dat het wetsvoorstel het beoogde doel onvoldoende realiseert, doen zij de volgende aanbeveling. Zij stellen voor om het heffingsmoment te verschuiven naar het moment van vervreemding van de onderliggende aandelen. Dit gebeurt ook in veel andere landen. Het kabinet meent echter dat de kans op oneigenlijk gebruik en langdurig uitstel van heffing bij beursgenoteerde ondernemingen dan te groot is. Met die reden in het achterhoofd valt volgens Fennis en Oostenbroek te overwegen om hun aanbeveling te beperken tot aandelenopties van niet-beursgenoteerde ondernemingen. Het verschuiven van het heffingsmoment naar de vervreemding van de onderliggende aandelen lost het huidige liquiditeitsprobleem op. En het is ook nog eens uitvoeringstechnisch beter dan het wetsvoorstel, aldus de auteurs.
Andere mogelijkheden
Zodra het onwenselijk is om het heffingsmoment te verschuiven naar het vervreemdingsmoment, moet onderzoek plaatsvinden hoe Nederland het gebruik van aandelenopties fiscaal het best kan stimuleren. Fennis en Oostenbroek denken daarbij aan het (weer) aftrekbaar maken van de kosten die men maakt om de aandelenopties uit te geven. Dit zou dan een maatregel binnen de vennootschapsbelasting zijn. Een ander alternatief is toepassen van een lager tarief op de voordelen op aandelenopties. Bijvoorbeeld de helft van het normale tarief in de loonbelasting. Zo vergroot Nederland de aantrekkelijkheid het gebruik van aandelenopties als beloningsinstrument. En dat maakt Nederland weer een aantrekkelijker vestigingsland voor start-ups, scale-ups en andere ondernemingen die gebruik willen maken van aandelenopties.
Wet: art. 10a Wet LB
Bron: MBB Belasting Beschouwingen aflevering 5, 2022, 2022/14
Geef een reactie