Advocaat-generaal Niessen vordert zelf dat de Hoge Raad in een cassatieprocedure zijn oordeel geeft over het verplichte gebruik van eHerkenning.
Wil een werkgever of een lichaam aangifte loonheffingen respectievelijk vennootschapsbelasting indienen zonder tussenkomst van een intermediair of zonder gebruik van commerciële aangiftesoftware? Dan moet de werkgever of het lichaam sinds 1 januari 2020 de aangifte digitaal doen via het portaal ‘MijnBelastingdienst zakelijk’ (MBD-Z). Om in te kunnen loggen op MBD-Z, is het authenticatiemiddel eHerkenning met betrouwbaarheidsniveau 3 nodig. Dit inlogmiddel is alleen verkrijgbaar tegen betaling bij een commerciële partij. Een en ander is geregeld in de Regeling Elektronisch Berichtenverkeer Belastingdienst (Regeling EBV). Rechtbank Gelderland heeft echter geoordeeld dat geen wettelijke basis bestaat voor het verplichte gebruik van eHerkenning. Zie NTFR 2022/1080 en ‘Geen wettelijke grondslag verplichten eHerkenning’. De inspecteur was in deze zaak niet in hoger beroep gegaan. De werkgever was in het desbetreffende tijdvak namelijk geen loonheffing verschuldigd.
Cassatie gevorderd in het belang der wet
De Advocaat-generaal (A-G) meent dat het in het belang van de wet is dat de hoogste nationale rechter uitspraak doet over deze zaak. Daarom vordert hij zelf een cassatieprocedure. Zelf meent de A-G dat de verplichting om aangifte te doen door middel van eHerkenning wel een wettelijke basis heeft. Op grond van twee wetsartikelen zou de minister van Financiën eisen kunnen stellen aan zowel de inhoud als de wijze waarop men een bericht via de elektronische weg stuurt aan een bestuursorgaan. Dit heeft de minister gedaan door verplicht te stellen dat men authenticatiemiddelen gebruikt die voldoen aan Europese regelgeving met betrekking tot de toegangsbeveiliging van (overheids)informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken. De A-G vindt dat de minister daarmee binnen zijn bevoegdheid is gebleven. Daarom vordert de A-G de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank zonder nadeel toe te brengen aan de rechten die de partijen met die uitspraak hadden verkregen.
Wet: art. 2:15, eerste lid Awb en art. 3a, tweede lid AWR
Bron: Parket bij de Hoge Raad 10 juni 2022 (gepubliceerd 13 juni 2022), ECLI:NL:PHR:2022:553, 22/01627
Geef een reactie