Dividendbelasting over inkoop Antilliaanse aandelen

Dit alles kwam ook naar voren in de volgende zaak. Een nv, die was gevestigd op de Nederlandse Antillen, bezat 4,25% van de aandelen in een Nederlandse bv. In verband met een reorganisatie binnen het concern kocht de bv in maart 2002 de aandelen in die de nv hield. De Belastingdienst stelde dat het verschil tussen de vergoeding aan de nv en het gemiddelde op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal was aan te merken als dividend. Omdat de bv volgens de inspecteur ten onrechte geen dividendbelasting had ingehouden, legde hij de bv een naheffingsaanslag op. De bv ging in beroep tegen deze naheffingsaanslag. De vraag was hoe de inkoop kwalificeerde voor de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Overigens is de huidige reikwijdte van de BRK beperkt tot Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland. De bv meende dat voor de BRK de inkoop van aandelen telt als een vervreemding. In dat geval zou Nederland geen heffingsrecht hebben. Maar het hof wees erop dat de BRK geen definitie bevat die de omschrijving van het begrip ‘dividend’ buiten werking stelt. De fiscus mocht dus de inkoop van de aandelen kwalificeren als een vorm van dividenduitkering. Het hof constateerde dat evenmin sprake was van een gelijkgestelde deelneming (dit begrip is per 1 januari 2007 afgeschaft), zodat de inhoudingsvrijstelling voor deelnemingen niet van toepassing was. Ten overvloede wees het hof het verzoek om toetsing aan het EG-verdrag af, omdat de Antillen als landen en gebieden overzee (LGO) niet kwalificeerden als derde landen. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.

Wet: artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet DB 1965 en artikelen 2, vijfde lid, onderdeel d, 11 en 20 BRK

Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 14 oktober 2014 (gepubliceerd 24 oktober 2014), ECLI:NL:GHARL:2014:7988