Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de woning en spaargelden van de overleden broer van een maatschapsvennoot niet tot het ondernemingsvermogen behoren. Toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is daardoor uitgesloten.
Twee broers exploiteren samen een legkippenbedrijf in een maatschap. De gebouwen waarin het bedrijf actief is, behoren tot een bv van één van hen. De andere broer (erflater) brengt begin 2016 zijn woning, spaargeld en landbouwgronden in de maatschap, met het doel het bedrijf toekomstbestendig te maken en mogelijk om te schakelen naar scharrelkippen. Bij zijn overlijden in 2017 geldt zijn broer als erfgenaam. In de aangifte erfbelasting zijn de woning en de spaargelden als ondernemingsvermogen aangemerkt en onder de BOR gebracht. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op omdat deze vermogensbestanddelen volgens hem niet zakelijk zijn ingebracht.
Navordering toegestaan
Het hof oordeelt dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt. De medewerker die de erfbelasting behandelde, hoefde het dossier inkomstenbelasting van de erflater niet te raadplegen. De latere bevindingen uit dat dossier vormen daarom een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Geen ondernemingsvermogen voor BOR
Het hof stelt dat de woning sinds 2005 tot het privévermogen behoorde en geen enkele functie had binnen de onderneming. De spaargelden zijn evenmin verplicht ondernemingsvermogen: ze zijn niet aantoonbaar gebruikt voor investeringen of financiering. Omdat concrete plannen voor het nieuwe bedrijf ontbraken, is er geen bijzondere omstandigheid die heretikettering rechtvaardigt. Het etiketteren van de woning en spaargelden als ondernemingsvermogen zou de grenzen van de redelijkheid overschrijden.
Het hof bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank.
Wet: art. 35c SW
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 24-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2588, 23/1659 | NDFR





Geef een reactie