De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat een belanghebbende niet altijd voor iedere fase in de bezwaar- en beroepsprocedure zijn machtiging hoeft te ‘verlengen’.
In de zaak voor de Hoge Raad had de belanghebbende in een geschil over een WOZ-beschikking op 23 maart 2012 twee WOZ-consultants gemachtigd. De gemeente wees het bezwaarschrift af op 3 juli 2012. Toen de gemachtigden namens de belanghebbende in beroep gingen, wilde de rechtbank een schriftelijke machtiging zien die was ondertekend na de dag waarop het bewaarschrift was afgewezen. De gemachtigden voldeden niet aan dit verzoek, waarop de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De Hoge Raad vond dit niet terecht. De belanghebbende had in zijn machtiging van 23 maart de WOZ-consultants gemachtigd tot alle aangelegenheden met betrekking tot WOZ-beschikkingen en lokale belastingen. Daartoe viel volgens de machtiging ook het ontvangen van bezwaarschriften en het indienen van beroepschriften. Dankzij de ruime omschrijving had de rechtbank niet hoeven twijfelen aan de bevoegdheid van de gemachtigden. Een nieuwe machtiging was niet nodig. De Hoge Raad droeg de rechtbank vervolgens op alsnog het onderzoek voort te zetten.
Wet: artikel 8:24, eerste en tweede lid Awb en artikel 3:72 BW
Meer informatie: Bron: Hoge Raad, 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840
Geef een reactie