
De verkoop van een buitenlandse zelfstandige onderneming binnen een groep binnen vijf jaar na de gefaciliteerde schenking leidt tot een gedeeltelijke terugname van de bedrijfsopvolgingsregeling.
Een zaak voor hof Den Haag betreft de schenking van de certificaten in een stichting administratiekantoor (STAK). Dezelfde schenker schenkt trouwens aan een andere begunstigde de certificaten van een andere STAK. Deze twee STAK’s staan aan het hoofd van een uitgebreide groep vennootschappen. Bij de schenkingen is de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet toegepast. Binnen vijf jaar na de schenkingen verkoopt een vennootschap in de groep haar belang van iets meer dan 5% in een buitenlandse holding. Deze holding houdt weer een belang van 51% van een keten. De Belastingdienst ziet in deze vervreemding een schending van de zogeheten voortzettingseis. Daarom neemt de inspecteur de BOR deels terug. De begunstigden van de schenking zijn het daarmee oneens en starten een beroepsprocedure. Zij stellen dat de holding geen aparte onderneming drijft, maar de ‘oorlogskas’ bevat die wordt gebruikt om investeringen binnen de groep te financieren.
Voortzettingseis en objectieve onderneming
Het hof is het met de inspecteur eens dat de holding een afzonderlijke objectieve onderneming vormt. De activiteiten van de holding (B-activiteiten) verschillen wezenlijk van de activiteiten van de rest van de groep (A-industrie). Hierdoor is er onvoldoende samenhang om van één objectieve onderneming te spreken. De verkoop van de aandelen in de holding leidt daarom tot een gedeeltelijke staking van de onderneming. Bovendien verwerpt het hof het beroep van de begunstigden op het evenredigheidsbeginsel. De wetgever heeft geen discretionaire bevoegdheid gegeven om de BOR-vrijstelling niet terug te nemen bij schending van de voortzettingseis. De wet biedt geen ruimte voor een andere benadering.
Evenredige terugname BOR-vrijstelling
Het hof bevestigt dat de terugname van de BOR-vrijstelling naar evenredigheid moet plaatsvinden. De waarde van de aandelen in de holding ten tijde van de schenking is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (VSO) en is niet opnieuw ter discussie te stellen. De inspecteur heeft de aanvullende aanslag correct berekend op basis van de overeengekomen waarde.
Wet: art. 3:4 en 8:73 Awb en art. 35b, eerste en zesde lid, 35c, eerste, vijfde en zesde lid, 35e, eerste lid en 37, vierde lid SW
Bronnen: gerechtshof Den Haag 4 maart 2025 (gepubliceerd 24 april 2025), ECLI:NL:GHDHA:2025:737, BK-24/285 en gerechtshof Den Haag 4 maart 2025 (gepubliceerd 24 april 2025), ECLI:NL:GHDHA:2025:738, BK-24/288
Geef een reactie